suru Dutch - Norwegian
1.
-
Dutchrebelleren, opstaan
2.
-
Dutchtrillen, vibreren
3.
-
Dutchuitmaken
4.
5.
6.
-
Dutchinchecken
7.
-
Dutchaanvaarden, accepteren
-
Norwegianakseptere, motta, ta imot
-
Dutchaanvaarden, accepteren
-
Norwegianakseptere, godta
8.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
9.
10.
-
Dutchverbannen
11.
-
Dutchrazen
12.
13.
-
Dutchbevuilen
14.
-
Dutchruilen
15.
-
Norwegianforstå, skjønne, kunne
-
Norwegianforstå, fatte
-
Dutchcheckverstaan, checkbegrijpen, checkbut “begrijpen” or “snappen” a concept or idea or decision.
16.
-
Dutchuitsluiten
17.
-
Dutchvervolgen
18.
-
Dutchvoortdurend, eeuwig
19.
-
Dutchsmeren
20.
-
Dutchontkennen
21.
-
Dutchonderbreken
-
Norwegianavbryte
22.
-
Dutchmartelen, folteren
-
Norwegiantorturere
23.
-
Norwegiankonfigurere
24.
-
Dutchbekvechten, ruzieën, ruzie maken, redetwisten, twisten
-
Norwegiankrangle
25.
-
Dutchcheckaanwrijven
26.
-
Dutchontwikkelen
27.
-
Dutchontslag nemen
-
Norwegiangå av, si opp
28.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
29.
-
Dutchprogrammeren
30.
31.
-
Dutchafkeuren
32.
-
Dutchkloppen, aankloppen
-
Norwegianbanke
33.
34.
-
Dutcharchiveren
35.
-
Dutchdownloaden, afladen, binnenhalen, binnenladen
-
Norwegianlaste ned, nedlaste
36.
-
Dutchbedienen
37.
-
Dutchvreemdgaan
-
Norwegianvære utro, bedra
38.
-
Dutchongedaan maken, tenietdoen, ontdoen
-
Norwegianrette opp, angre
39.
-
Dutchzorgen
40.
41.
-
Dutchdupliceren
42.
-
Dutchuit ... stappen, afstappen van ...
43.
44.
-
Dutchherstarten, heropstarten
45.
-
Dutchschaatsen
46.
-
Dutchbelichten
47.
-
Dutchexperimenteren
48.
-
Dutchoverwinnen
49.
-
Dutchabsorberen, (in zich) opnemen
-
Norwegianabsorbere, oppsluke
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
-
Norwegianabsorbere
-
Dutchverdiepen, bezighouden, in beslag nemen
-
Norwegianoppsluke
-
Dutchconsumeren, opgebruiken
-
Norwegianabsorbere
-
Dutchin last nemen, overnemen
-
Norwegianpåta seg
50.
51.
-
Dutchoverdragen
-
Dutchoverbrengen
-
Norwegianformidle
-
Dutchoverdragen
-
Norwegianoverføre
52.
53.
-
Dutchinvoeren, importeren
54.
-
Dutchvoorspellen
-
Norwegianforutsi
55.
-
Dutchschijten
56.
-
Norwegianarkivere
-
Dutcharchiveren
-
Norwegianarkivere
-
Dutchopslaan
-
Norwegianlagre
57.
-
Dutchonverzoenlijk, irreconciliabel, onverenigbaar
58.
-
Dutchbroeden
59.
-
Dutchprogrammeren
60.
-
Dutchopvoeren
61.
-
Dutchanterieur
62.
-
Dutchalomtegenwoordig
63.
-
Dutchvertegenwoordigen, representeren
64.
65.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
66.
67.
-
Dutchtelen, verbouwen
68.
-
Dutchopkalefateren, renoveren, opknappen
-
Norwegianpusse
69.
-
Dutchvergelijken
-
Norwegiansammenligne
70.
-
Dutchbezitten, hebben
-
Norwegianeie
71.
-
Dutchkoesteren
72.
-
Dutchzuiveren, louteren
-
Norwegianrense, tilgi
73.
-
Dutchberoven, bestelen
-
Dutchcheckroven
74.
-
Dutchwikiën
75.
-
Dutchcheckaansporen
76.
-
Dutchuitdrukken
-
Norwegianuttrykke
77.
-
Dutchonderschatten
78.
-
Dutchhervatten, voortzetten
79.
-
Dutchbereiken, aankomen, arriveren
-
Norwegianankomme
-
Dutchaankomen, arriveren, bereiken
80.
-
Dutchterugtrekken
81.
82.
-
Dutchaankondigen, declareren, verkonden qualifier
83.
-
Dutchontcijferen
84.
-
Dutchecht, werkelijk
85.
-
Dutchverwerpen, afwijzen
-
Norwegianavslå, avvise
86.
-
Dutchverlenen
-
Norwegiantildele, overgi
87.
-
Dutchverhoren, ondervragen, interrogeren
-
Norwegianavhøra
88.
-
Dutchannexeren, inlijven
-
Norwegianannektere
89.
-
Dutchdoodgaan
-
Dutchslagen
-
Dutchvoorbijgaan
90.
91.
-
Dutchlater, posterieur
92.
93.
94.
95.
-
Dutchaandrijven, opereren
96.
-
Dutchuitstorten, uitbraken
-
Dutchstromen, gutsen
97.
-
Norwegianvokse opp, bli voksen
98.
-
Dutchretourneren
99.
-
Dutchspelen, bespelen
-
Dutchspelen
100.
-
Dutchaanbidden, adoreren
-
Dutchaanbidden, adoreren
-
Norwegianchecktilbe
101.
-
Dutchsamenvatten
102.
-
Dutchevacueren
103.
-
Dutchschaterlachen
104.
-
Dutchinchecken
105.
-
Dutchmasturberen
-
Norwegianmasturbere
106.
-
Norwegianheie
107.
-
Dutchurineren, plassen
108.
109.
-
Dutchverzoeken
110.
-
Dutchtoewijzen
111.
-
Dutchverraden
112.
-
Dutchverslechteren, slechter maken
-
Norwegianødelegge, skjemme, forverre
-
Dutchverslechteren
-
Norwegiannedbrytes, skjemmes, forverres
113.
-
Dutchworstelen
114.
-
Dutchopscheppen
115.
-
Dutchflauwvallen, bezwijmen
116.
-
Dutchduren
117.
118.
-
Dutchfungeren, dienen
-
Dutchfunctioneren
119.
-
Dutchbeheren, leiden, managen
-
Norwegianlede
120.
-
Dutchverfrissen
121.
-
Dutchaansteken
122.
123.
-
Dutchbruinen
-
Norwegiansole, brune
124.
-
Dutchprogrammeren
125.
-
Dutchontmoeten, stuiten/botsen (op ...), treffen
126.
127.
-
Dutchadviseren, raadgeven, advies geven
-
Norwegianråde
-
Dutchinformeren, inlichten
128.
-
Dutchinformeren, inlichten, voorlichten
129.
-
Dutchaanpassen, instellen
-
Norwegianstille, justere
130.
-
Dutchrazen
131.
-
Dutchcheckschenden
132.
-
Dutchvoorstellen, indienen, presenteren
-
Norwegianforeslå
-
Dutchaanbieden, presenteren, vertonen, voorstellen
-
Norwegiantilby
133.
-
Dutchverbieden
134.
135.
-
Dutchladen
136.
137.
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
-
Norwegianslåss, kjempe, slite
138.
-
Dutchoverschatten
139.
-
Dutchbegroeten, ontvangen
140.
141.
-
Dutchversporen
142.
-
Norwegianbli frisk
-
Dutchcheckhelen, checkgenezen
143.
-
Dutchonmogelijk maken
-
Norwegianpassivisere, utmanøvrere, sette ut av stand til, deaktivere
-
Dutchuitschakelen, deactiveren
-
Norwegiandeaktivere
144.
-
Dutchmasseren
145.
146.
-
Dutchzich beijveren, proberen, nastreven
147.
-
Dutchpromoveren, afstuderen
-
Dutchpromoveren, afstuderen
148.
-
Norwegianreise
149.
-
Dutchstimuleren, prikkelen
-
Dutchexciteren
150.
-
Dutchzichtbaar, zichtbare
-
Norwegiansynlig
151.
-
Dutchheropbouwen, wederopbouwen, verbouwen
152.
-
Dutchwaarnemen
153.
-
Dutchtewerkstellen
-
Norwegianansette
154.
-
Dutchverminderen, verlagen
-
Norwegianredusere
-
Dutchcheckverminderen, checkreduceren
155.
-
Dutchvrijen, de liefde bedrijven
156.
-
Dutchaanzetten, inschakelen
157.
-
Dutchformatteren
158.
-
Dutchpoepen
159.
-
Dutchaannemen, veronderstellen
160.
-
Dutchcheckkakken poepen , checkschijten
-
Norwegianbæsje
161.
-
Dutchvoltooien
162.
-
Dutchvertrekken
163.
-
Dutchbekennen, erkennen
164.
-
Dutchstichten
-
Norwegiangrunnlegge
165.
-
Norwegianforby, utelukke
166.
-
Dutchonderdrukken
167.
168.
-
Dutchtoedoen
169.
-
Dutchuitoefenen
170.
171.
-
Dutchvergeven, kwijtschelden, ontheffen, ontslaan van een verplichting
-
Norwegianfrikjenne
172.
-
Dutchcreëren, scheppen, maken
-
Norwegianskape
-
Dutchcreëren, scheppen, ontwerpen
173.
-
Dutchklaarkomen, komen
-
Norwegianejakulere, sæde
174.
175.
-
Dutchbloeden
176.
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
-
Dutchontspannen
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
177.
-
Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan
178.
179.
-
Dutchsamenvoegen, verenigen
-
Norwegiansammenstille
-
Dutchsamenkomen
-
Dutchlid worden van, toetreden
180.
-
Dutchingeven, invoeren
181.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
182.
-
Dutchneerstorten
-
Dutchvastlopen
183.
184.
-
Dutchteisteren
185.
-
Dutchontwapenen
186.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
187.
-
Dutchberichten, rapporteren
188.
-
Norwegianskaffe
189.
190.
-
Dutchescaleren
191.
-
Dutchverhinderen
-
Norwegianforhindre
192.
-
Dutchbleken
193.
-
Dutchomringen, omcirkelen, omsluiten, omsingelen, insluiten
194.
-
Dutchbombarderen
195.
-
Norwegianoppmerkso, våken
196.
-
Dutchsamenwerken
-
Norwegiansamarbeide
197.
-
Dutchverkrachten
198.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
-
Norwegianhandle, shoppe
199.
-
Dutchorganiseren
200.
-
Dutchbevrijden, redden, verlossen
201.
-
Dutchvergiftigen
202.
203.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
204.
-
Dutchstrijken
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
205.
206.
207.
-
Dutchsorteren
-
Dutchrangschikken
-
Norwegiansortere
208.
-
Dutchfotoshoppen
209.
-
Dutchbeledigen
210.
-
Dutchsnijden in, verminderen
211.
-
Dutchdaten
-
Norwegianbegynne med
212.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
-
Norwegiankontakte
213.
-
Dutchschaden, beschadigen
214.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Norwegianbety
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
215.
-
Dutchsmoren
216.
-
Dutchsieren, opsmukken, decoreren
217.
-
Dutcheen klacht indienen, klagen
218.
-
Dutchcombineren
219.
-
Dutcheindigen, ophouden, einden
-
Norwegianslutte
-
Dutchbeëindigen
-
Norwegianavslutte, terminere
220.
221.
-
Dutchbotsen
222.
223.
-
Dutchdoordraaien
224.
225.
-
Dutchstrippen
226.
227.
-
Dutchafluisteren, luistervinken
-
Norwegianoverhøre
228.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
229.
-
Dutchzich keren tegen
-
Norwegiantørne
230.
-
Dutchprogrammeren
231.
232.
-
Dutchverachten
233.
-
Dutchfabriceren
234.
-
Dutchfloreren, bloeien
235.
-
Dutchberichten, rapporteren
236.
237.
-
Dutchmishandelen
238.
239.
-
Dutchomlopen, omrijden etc.
-
Dutchomleiden
240.
-
Dutchsamenvoegen, verbinden
241.
-
Dutchoptekenen
242.
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
243.
-
Dutchveronderstellen
244.
-
Dutche-mailen, mailen
245.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
246.
-
Dutchhoren thuishoren bij
247.
-
Dutchdoteren
248.
-
Dutchrijzen, opstijgen
-
Dutchopstaan
249.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
250.
-
Dutchsolderen
251.
252.
-
Dutchherzien
253.
-
Dutchstichten
-
Norwegiangrunnlegge
254.
-
Dutchvolharden
255.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
256.
257.
258.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen
-
Norwegianbegynne
-
Dutchstarten
-
Dutchopschrikken
259.
-
Dutchschoppen, stampen qualifier
-
Norwegiansparke
260.
-
Dutchverstikken, stikken
261.
262.
-
Dutchin acht nemen, overwegen, bedenken
-
Norwegianvurdere
263.
-
Dutchopvullen, aanvullen
264.
265.
-
Dutchverdwijnen, smelten, krimpen
266.
-
Dutcheen wind laten, een scheet laten
267.
268.
-
Dutchpendelen
269.
-
Dutchondertekenen
-
Dutchondertekenen
270.
-
Dutchwaarschuwen, verwittigen, waarnen
-
Norwegianadvare
271.
272.
-
Dutchinjecteren, inspuiten
273.
-
Dutchsnijden in, verminderen
274.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
-
Norwegiankontakte
275.
276.
-
Norwegiandesinfisere
277.
-
Dutchduren
278.
-
Dutchlifter
279.
-
Norwegianfeste
280.
-
Norwegianbruke
-
Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen
-
Norwegiancheckbruke, checktilbringe (only time)
281.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
282.
-
Dutchkleineren, denigreren
283.
-
Dutchlassen, wellen
284.
-
Dutchgaranderen
-
Norwegiangarantere, forsikre
285.
-
Dutchaanhalen, citeren
-
Norwegiansitere
286.
-
Dutchbeslissen, besluiten
287.
-
Dutchbenadrukken
288.
-
Dutchzweven
289.
-
Dutchbereiken, realiseren
-
Dutchbereiken, realiseren, verwerven, winnen, verkrijgen
-
Norwegiancheckoppnå
290.
-
Dutchduren
291.
292.
293.
-
Dutchdefiniëren
294.
-
Dutchbarsten
295.
-
Dutchverbaasd
296.
-
Norwegiansjekke
297.
298.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Norwegianbety
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
299.
-
Dutchonderscheiden
300.
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
-
Norwegiankontrollere
301.
-
Dutchdoor de vingers zien
302.
-
Dutchneeded
303.
-
Dutchgenoegen nemen
304.
305.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
306.
-
Dutchplaatsen
-
Norwegianplassere
-
Norwegianplassere seg
307.
-
Dutchniezen
308.
-
Dutchuitvinden, uitdenken
-
Norwegianoppfinne
309.
-
Dutchremmen
310.
-
Dutchbegrijpen, bevatten
-
Norwegianfatte, forstå
311.
-
Dutchbelang hechten aan, zich inlaten
-
Norwegianangå
312.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
313.
314.
315.
-
Dutchcheckhet niet eens zijn , checkhet oneens zijn
-
Norwegian(være) uenig
316.
-
Dutchprogrammeren
317.
-
Norwegianlokalisere
318.
-
Dutchinpakken
319.
-
Dutchtoestemmen (in), instemmen (met)
320.
-
Dutchinterviewen
321.
-
Dutchmeedoen, deelnemen, participeren
-
Norwegiandelta
322.
-
Dutchkraken
323.
324.
325.
-
Dutchachtervolgen, achternazitten, achternajagen
-
Norwegianløpe, jage etter, forfølge
326.
-
Dutchhelpen, bijstaan
327.
-
Dutchveronderstellen, gissen
-
Norwegiangjette, gissa
328.
329.
-
Dutchgalvaniseren, verzinken
330.
331.
-
Dutchdaten
-
Norwegianbegynne med
332.
-
Dutchafscheiden
333.
-
Dutchkoken
334.
335.
-
Dutchweerleggen, refuteren
-
Norwegianmotbevise
336.
-
Dutchdoezelen
337.
-
Dutchcheckonderzoeken, checkuitvissen, checkuitzoeken, checknagaan
338.
-
Dutchterugtrekken
-
Dutchcheckterugtreden
339.
-
Dutchoppoetsen
340.
-
Dutchplaatsen
-
Norwegianplassere
-
Norwegianplassere seg
341.
342.
-
Dutchbewerken, wijzigen
-
Norwegianredigere
343.
-
Dutchstimuleren, aansporen, prikkelen
-
Dutchstimuleren, prikkelen
344.
-
Dutchcheckweerstaan
345.
-
Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)
-
Norwegianattrå
346.
-
Dutchstikken
347.
-
Norwegianstudere
348.
-
Dutchdoorgaan, verdergaan
349.
-
Dutchoplossen
-
Dutchbesluiten, beslissen, zich
350.
351.
-
Dutchvan boord gaan, ontschepen
352.
-
Dutchtoevoegen
353.
-
Dutchomarmen, omhelzen, knuffelen
354.
355.
-
Dutchtrouwen
-
Dutchtrouwen, huwen, zich in de echt verbinden
356.
-
Dutchoefenen
357.
358.
359.
-
Dutchoverlappen
360.
361.
-
Dutchbieden
362.
-
Dutchbecommentariëren
-
Norwegiankommentere
363.
-
Dutchbereiken, realiseren
-
Norwegianoppnå
364.
-
Dutchleegmaken, legen
-
Norwegiantømme
365.
-
Dutchbinnenvallen
366.
-
Norwegiangodkjenne, tillate
367.
-
Dutchregelen
368.
-
Dutchafschuiven
-
Norwegianklippe
369.
-
Dutchafwezig, weg, absent
-
Norwegianfraværende
370.
371.
-
Dutchomcirkelen
-
Dutchcirkelen
372.
-
Dutchuitrekenen, berekenen
373.
-
Dutchgorgelen
374.
-
Dutchopleggen
375.
-
Dutchjoggen
376.
-
Dutchminachten, versmaden
-
Norwegianforakte
377.
-
Dutchaanraden, aanbevelen
378.
-
Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen
-
Norwegianforveksle
379.
-
Dutchherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutchonderkennen
-
Dutchcheckherkennen, checkonderkennen
380.
381.
-
Dutchverwachten
382.
-
Dutchweglopen
383.
-
Dutchaanpassen, verstellen
-
Norwegianjustere, stille
384.
-
Dutchbeter maken, verbeteren
-
Norwegianforbedre
-
Dutchbeteren
-
Norwegianforbedre seg
385.
-
Dutchverkreukelen
386.
-
Dutchrechttrekken, rechtzetten
387.
-
Dutchjongeleren
-
Norwegiansjonglere
388.
389.
-
Dutchkloppen, aankloppen
-
Norwegianbanke
390.
-
Dutchvereren
391.
-
Dutchcheckzich overgeven
392.
-
Dutchbinnendringen
393.
394.
-
Dutchonderwerpen
395.
-
Dutchafschaffen, opheffen
-
Norwegianavskaffe, forkaste
-
Dutchvernietigen, buiten werking stellen
396.
-
Dutchsnijden in, verminderen
397.
398.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
399.
-
Dutchweerstaan
400.
-
Dutchdoordringen
401.
-
Dutchsmaden
402.
-
Dutchcheckvereisen
403.
-
Dutchin een notendop
404.
-
Dutchfrauderen
405.
-
Dutchseks hebben
406.
-
Dutchondersteunen, staande houden
407.
-
Dutchboren, steken
408.
-
Dutchverafschuwen
409.
-
Dutchopzoeken
410.
-
Dutchuitzetten, deporteren
411.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
412.
-
Dutchhuren
413.
-
Dutchschadelijk
-
Norwegianskadelig
414.
-
Dutchdrukken, afdrukken, printen
-
Norwegiantrykke
415.
-
Dutchoplossen
416.
-
Dutchbeschermen, beveiligen
-
Norwegianbeskytte, verne, sikre, dekke, gardere
417.
-
Dutchverbrodden, verprutsen
418.
-
Dutchdetecteren
419.
-
Dutchreserveren, beschermen
-
Norwegianholde av, reservere, sette av
-
Dutchreserveren
-
Norwegianbestille, reservere
420.
-
Dutchafhangen
421.
-
Dutchaanpassen, instellen
-
Norwegianstille, justere
422.
-
Norwegianundersøke
-
Dutchexamineren
-
Norwegianeksaminere
423.
-
Dutchinterneren
424.
-
Dutchvoorwenden
425.
426.
-
Dutchaanwijzen, aanduiden, wijzen op
427.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
-
Norwegianå haike
428.
-
Dutchafnemen
429.
-
Dutchcompliceren
430.
431.
-
Dutchzich opstapelen, (zich) vermeerderen, accumuleren
432.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen, initiëren
433.
-
Dutchvoorbereiden, prepareren
434.
-
Dutchverrijken
435.
-
Dutchschaatsen
436.
-
Dutchvrijspreken
-
Dutchvrijspreken, kwijtschelden, verlossen
437.
-
Dutchdetineren
438.
-
Dutchloslaten
439.
-
Dutchrolschaatsen
440.
-
Dutchcomprimeren, samendrukken, verdichten
-
Dutchcomprimeren, samenvatten, verdichten
441.
-
Dutchaangeven
442.
-
Dutchin trance brengen
-
Norwegiansette i transe
443.
-
Dutchanalyseren, ontleden
444.
-
Norwegianlåse, låse av, stenge
-
Norwegianlåse inn
-
Dutchzwijgen, stilvallen
-
Norwegianti stille, holde kjeft
445.
-
Dutchflauwvallen, qualifiernl
-
Norwegianbesvime, svime av
446.
-
Dutchopgraven
447.
-
Dutchoverwinteren, een winterslaap houden
-
Norwegianhibernere
448.
-
Dutchwreken, wraak nemen
449.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
450.
-
Dutchproeflezen
451.
-
Norwegianinvestere
452.
-
Dutchborduren
453.
-
Dutchhersenspoelen
454.
-
Dutchdehydrateren
455.
-
Dutchuploaden
456.
-
Dutchachtervolgen
457.
-
Dutchinvoegen
458.
-
Dutchstrijden, vechten
-
Norwegianslåss, kjempe
-
Dutchvechten met, bevechten
-
Norwegianslåss
459.
-
Norwegiankompensere
-
Dutchcompenseren
-
Norwegiankompensere
460.
-
Dutchcorresponderen
461.
-
Dutchovertrekken
462.
-
Dutchbedriegen, in de maling nemen
-
Norwegiannarre, lure
463.
-
Dutchonderzoeken, bekijken, bestuderen, bestuderen
-
Dutchonderzoeken, een onderzoek instellen, uitzoeken
464.
-
Dutchzwanger worden
465.
-
Dutchsurfen
466.
-
Dutchtwitteren, tweeten
467.
-
Dutchvoorwenden, doen also, veinzen, pretenderen
468.
-
Dutchrepareren, herstellen
469.
-
Dutchontbinden
470.
-
Dutcheen plezier doen
471.
-
Dutchoverdrijven
-
Norwegianoverdrive
472.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
-
Norwegiankontakte
473.
-
Dutchzich tussenkomen, bemoeien
474.
-
Dutchopzeggen
475.
-
Dutchuitspreken
-
Norwegianuttale
476.
477.
-
Dutchverwijten, berispen
-
Norwegianbestride
478.
-
Dutchantwoorden
-
Norwegiansvare
479.
480.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
481.
-
Dutchaanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten
-
Norwegianneeded
482.
-
Dutchbewerkstelligen
-
Norwegianforårsake
483.
484.
-
Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier
-
Norwegiankaste opp, spy, brekke seg
485.
486.
-
Dutchaanwerven, aanstellen
-
Norwegianansette
487.
488.
489.
490.
-
Dutchborstvoeding geven, de borst geven, zogen
-
Norwegianamme
491.
-
Dutchbijeen roepen, bijeen roepen
492.
-
Dutchvoorschrijven
-
Dutchvoorschrijven
493.
-
Dutchidentificeren
494.
-
Norwegianflå
495.
496.
-
Dutchkleven, plakken
-
Dutchneergooien
497.
498.
-
Dutchexploderen, ontploffen
-
Norwegianeksplodere
499.
-
Dutchten huwelijk vragen
-
Norwegianfri
500.
-
Dutchbeschadigen
-
Dutchruïneren,verwoesten
-
Dutchontmantelen
501.
-
Dutchtelefoneren
502.
-
Dutchinstorten
503.
504.
-
Dutchherinneren
505.
-
Dutchvegen
506.
-
Dutchsteunen
-
Dutchsteunen, ondersteunen
507.
-
Dutchcheckwegen
508.
-
Dutchcheckknijpen
509.
-
Dutchgissen, vermoeden, veronderstellen
510.
-
Dutchrondspoken
511.
-
Dutchverdelen
512.
-
Dutchafhankelijk
513.
-
Dutchervaren, meemaken, ondergaan, ondervinden, beleven
-
Norwegianerfare
514.
-
Dutchhengelen
515.
516.
-
Dutchuitstellen
517.
-
Dutchstompen, met de vuist slaan
518.
-
Dutchvragen
519.
-
Dutchejaculeren
-
Norwegiancheckejakulere
520.
521.
-
Dutchreciteren
522.
-
Dutchschenden
523.
-
Norwegianhyle
-
Dutchhuilen, jammeren
524.
-
Dutchbijwerken, op punt stellen
English translator: Dutch Norwegian suru Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare