suru Dutch - Lithuanian
1.
-
Dutchrebelleren, opstaan
-
Lithuanianmaištauti
2.
-
Dutchtrillen, vibreren
3.
-
Dutchuitmaken
4.
-
Dutchdraaien
5.
-
Dutchparkeren
6.
-
Dutchinchecken
7.
-
Dutchaanvaarden, accepteren
-
Dutchaanvaarden, accepteren
8.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
-
Lithuanianabejoti, dvejoti
9.
-
Dutchslikken, doorslikken
10.
-
Dutchverbannen
11.
-
Dutchrazen
12.
-
Dutchbijdragen
13.
-
Dutchbevuilen
14.
-
Dutchruilen
15.
-
Lithuaniansuprasti
-
Dutchcheckverstaan, checkbegrijpen, checkbut “begrijpen” or “snappen” a concept or idea or decision.
16.
-
Dutchuitsluiten
17.
-
Dutchvervolgen
18.
-
Dutchvoortdurend, eeuwig
19.
-
Dutchsmeren
20.
21.
-
Dutchonderbreken
22.
-
Dutchmartelen, folteren
-
Lithuaniankamuoti
23.
-
Dutchbekvechten, ruzieën, ruzie maken, redetwisten, twisten
24.
-
Dutchcheckaanwrijven
25.
-
Dutchontwikkelen
-
Lithuanianvystytis, lavintis
26.
-
Dutchontslag nemen
27.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
-
Lithuanianabejoti, dvejoti
28.
-
Dutchprogrammeren
29.
-
Dutchmarcheren
30.
-
Dutchafkeuren
31.
-
Dutchkloppen, aankloppen
-
Lithuanianpasibelsti
32.
-
Dutchlekken
33.
-
Dutcharchiveren
-
Lithuanianarchyvuoti
34.
-
Dutchdownloaden, afladen, binnenhalen, binnenladen
-
Lithuanianatsisųsti
35.
-
Dutchbedienen
36.
-
Dutchvreemdgaan
37.
-
Dutchongedaan maken, tenietdoen, ontdoen
38.
-
Dutchzorgen
39.
40.
-
Dutchdupliceren
41.
-
Dutchuit ... stappen, afstappen van ...
42.
-
Dutchrijmen
43.
-
Dutchherstarten, heropstarten
44.
-
Dutchschaatsen
45.
-
Dutchbelichten
46.
-
Dutchexperimenteren
-
Lithuaniancheckeksperimentuoti
47.
-
Dutchoverwinnen
48.
-
Dutchabsorberen, (in zich) opnemen
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
-
Dutchverdiepen, bezighouden, in beslag nemen
-
Dutchconsumeren, opgebruiken
-
Dutchin last nemen, overnemen
49.
-
Dutchcheckopmerken, checkbemerken
50.
-
Dutchoverdragen
-
Dutchoverbrengen
-
Dutchoverdragen
51.
-
Dutchaarzelen
52.
-
Dutchinvoeren, importeren
-
Lithuanianimportúoti, įvèžti
53.
-
Dutchvoorspellen
54.
-
Dutchschijten
-
Lithuaniankakoti, šikti
55.
-
Dutcharchiveren
-
Dutchopslaan
56.
-
Dutchonverzoenlijk, irreconciliabel, onverenigbaar
57.
-
Dutchbroeden
58.
-
Dutchprogrammeren
59.
-
Dutchopvoeren
60.
-
Dutchanterieur
61.
-
Dutchalomtegenwoordig
62.
-
Dutchvertegenwoordigen, representeren
63.
-
Dutchneeded
64.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Lithuaniancheckveikti
65.
66.
-
Dutchtelen, verbouwen
67.
-
Dutchopkalefateren, renoveren, opknappen
68.
-
Dutchvergelijken
-
Lithuanianlyginti
69.
-
Dutchbezitten, hebben
70.
-
Dutchkoesteren
71.
-
Dutchzuiveren, louteren
-
Lithuanianapvalyti
72.
-
Dutchberoven, bestelen
-
Dutchcheckroven
73.
-
Dutchwikiën
74.
-
Dutchcheckaansporen
75.
-
Dutchuitdrukken
76.
-
Dutchonderschatten
77.
-
Dutchhervatten, voortzetten
78.
-
Dutchbereiken, aankomen, arriveren
-
Lithuanianatvykti
-
Dutchaankomen, arriveren, bereiken
79.
-
Dutchterugtrekken
80.
81.
-
Dutchaankondigen, declareren, verkonden qualifier
82.
-
Dutchontcijferen
83.
-
Dutchecht, werkelijk
84.
-
Dutchverwerpen, afwijzen
-
Lithuanianatmesti
85.
-
Dutchverlenen
86.
-
Dutchverhoren, ondervragen, interrogeren
87.
-
Dutchannexeren, inlijven
88.
-
Dutchdoodgaan
-
Dutchslagen
-
Lithuanianišlaikyti
-
Dutchvoorbijgaan
89.
-
Dutchlater, posterieur
90.
91.
-
Dutchhoesten, kuchen
-
Lithuaniankosėti
92.
-
Dutchgeeuwen, gapen
-
Lithuanianžiovauti
93.
-
Dutchaandrijven, opereren
94.
-
Dutchuitstorten, uitbraken
-
Dutchstromen, gutsen
95.
-
Dutchretourneren
96.
97.
-
Dutchaanbidden, adoreren
-
Dutchaanbidden, adoreren
98.
-
Dutchsamenvatten
99.
-
Dutchevacueren
100.
-
Dutchschaterlachen
101.
-
Dutchinchecken
102.
-
Dutchmasturberen
103.
-
Dutchurineren, plassen
104.
-
Dutchverzoeken
105.
-
Dutchtoewijzen
106.
107.
-
Dutchverslechteren, slechter maken
-
Dutchverslechteren
108.
-
Dutchworstelen
109.
-
Dutchopscheppen
110.
-
Dutchflauwvallen, bezwijmen
111.
-
Dutchduren
112.
113.
-
Dutchfungeren, dienen
-
Dutchfunctioneren
114.
-
Dutchbeheren, leiden, managen
115.
-
Dutchverfrissen
116.
-
Dutchaansteken
117.
-
Lithuaniangadinti orą, persti, bezdėti
-
Dutchwind
118.
-
Dutchbruinen
119.
-
Dutchprogrammeren
120.
-
Dutchontmoeten, stuiten/botsen (op ...), treffen
121.
-
Dutchadviseren, raadgeven, advies geven
-
Lithuanianpatarti
-
Dutchinformeren, inlichten
122.
-
Dutchinformeren, inlichten, voorlichten
123.
-
Dutchaanpassen, instellen
124.
-
Dutchrazen
125.
-
Dutchcheckschenden
126.
-
Dutchvoorstellen, indienen, presenteren
-
Dutchaanbieden, presenteren, vertonen, voorstellen
127.
-
Dutchverbieden
128.
-
Dutchaanmelden, inloggen
129.
-
Dutchladen
130.
-
Dutchsmaken
131.
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
132.
-
Dutchoverschatten
133.
-
Dutchbegroeten, ontvangen
134.
135.
-
Dutchversporen
136.
-
Dutchcheckhelen, checkgenezen
137.
-
Dutchonmogelijk maken
-
Dutchuitschakelen, deactiveren
138.
-
Dutchmasseren
139.
-
Lithuanianpaaukoti, padovanoti
140.
141.
-
Dutchzich beijveren, proberen, nastreven
142.
-
Dutchpromoveren, afstuderen
-
Dutchpromoveren, afstuderen
143.
-
Dutchstimuleren, prikkelen
-
Dutchexciteren
144.
-
Dutchzichtbaar, zichtbare
145.
-
Dutchheropbouwen, wederopbouwen, verbouwen
146.
-
Dutchwaarnemen
147.
-
Dutchtewerkstellen
148.
-
Dutchverminderen, verlagen
-
Dutchcheckverminderen, checkreduceren
149.
-
Dutchvrijen, de liefde bedrijven
150.
-
Dutchaanzetten, inschakelen
151.
-
Dutchformatteren
152.
-
Dutchpoepen
153.
-
Dutchaannemen, veronderstellen
154.
-
Dutchcheckkakken poepen , checkschijten
155.
-
Dutchvoltooien
156.
-
Dutchvertrekken
157.
-
Dutchbekennen, erkennen
158.
-
Dutchstichten
159.
-
Dutchonderdrukken
160.
-
Dutchvallen
-
Lithuaniankristi, nukristi
161.
-
Dutchtoedoen
162.
-
Dutchuitoefenen
163.
164.
-
Dutchvergeven, kwijtschelden, ontheffen, ontslaan van een verplichting
165.
-
Dutchcreëren, scheppen, maken
-
Dutchcreëren, scheppen, ontwerpen
166.
-
Dutchklaarkomen, komen
167.
168.
169.
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
-
Dutchontspannen
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
170.
-
Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan
171.
-
Dutchwreken
172.
-
Dutchsamenvoegen, verenigen
-
Lithuanianjungti, sujungti
-
Dutchsamenkomen
-
Lithuanianprisijungti, prisidėti
-
Dutchlid worden van, toetreden
-
Lithuanianįstoti
173.
-
Dutchingeven, invoeren
174.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
175.
-
Dutchneerstorten
-
Dutchvastlopen
176.
-
Dutchaanraken, beroeren, raken
-
Lithuanianliesti, paliesti
177.
-
Dutchteisteren
178.
-
Dutchontwapenen
179.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Lithuaniancheckveikti
180.
-
Dutchberichten, rapporteren
181.
182.
-
Dutchescaleren
183.
-
Dutchverhinderen
184.
-
Dutchbleken
185.
-
Dutchomringen, omcirkelen, omsluiten, omsingelen, insluiten
186.
-
Dutchbombarderen
187.
-
Dutchsamenwerken
-
Lithuanianbendradarbiauti
188.
-
Dutchverkrachten
189.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
190.
-
Dutchorganiseren
191.
-
Dutchbevrijden, redden, verlossen
192.
-
Dutchvergiftigen
-
Lithuaniannuodyti
193.
194.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
195.
-
Dutchstrijken
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
196.
-
Dutcheetwaren
197.
198.
-
Dutchsorteren
-
Dutchrangschikken
199.
-
Dutchfotoshoppen
200.
-
Dutchbeledigen
201.
-
Dutchsnijden in, verminderen
202.
-
Dutchdaten
203.
-
Dutchaanraken
-
Lithuanianliestis
-
Dutchcontacteren
204.
-
Dutchschaden, beschadigen
205.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Lithuanianreikšti
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Lithuanianreikšti
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
206.
-
Dutchsmoren
207.
-
Dutchsieren, opsmukken, decoreren
208.
-
Dutcheen klacht indienen, klagen
209.
-
Dutchcombineren
210.
-
Dutcheindigen, ophouden, einden
-
Dutchbeëindigen
211.
-
Dutchvergroten
212.
-
Dutchbotsen
213.
-
Dutchherhalen, wederhalen, herdoen, herzeggen
-
Lithuanianpakartoti
214.
-
Dutchdoordraaien
215.
-
Dutchbeloven
216.
-
Dutchstrippen
217.
218.
-
Dutchafluisteren, luistervinken
219.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
220.
-
Dutchzich keren tegen
221.
-
Dutchprogrammeren
222.
223.
-
Dutchverachten
224.
-
Dutchfabriceren
225.
-
Dutchfloreren, bloeien
226.
-
Dutchberichten, rapporteren
227.
-
Dutchkopiëren
228.
-
Dutchmishandelen
229.
-
Dutchboycot
230.
-
Dutchomlopen, omrijden etc.
-
Dutchomleiden
231.
-
Dutchsamenvoegen, verbinden
232.
-
Dutchoptekenen
233.
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
234.
-
Dutchveronderstellen
235.
-
Dutche-mailen, mailen
236.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
237.
-
Dutchhoren thuishoren bij
238.
-
Dutchdoteren
239.
240.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Lithuaniancheckveikti
241.
-
Dutchsolderen
242.
-
Dutchzuchten
243.
-
Dutchherzien
244.
-
Dutchstichten
245.
-
Dutchvolharden
246.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
247.
-
Dutchfunctionerend, operationeel, werkend
248.
-
Dutchskiën
249.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen
-
Dutchstarten
-
Dutchopschrikken
250.
-
Dutchschoppen, stampen qualifier
-
Lithuanianspirti, spardyti, spardytis
251.
-
Dutchverstikken, stikken
252.
253.
-
Dutchin acht nemen, overwegen, bedenken
254.
-
Dutchopvullen, aanvullen
255.
-
Dutchblozen
256.
-
Dutchverdwijnen, smelten, krimpen
257.
-
Dutcheen wind laten, een scheet laten
258.
-
Dutchdanken
259.
-
Dutchpendelen
260.
-
Dutchondertekenen
-
Dutchondertekenen
261.
-
Dutchwaarschuwen, verwittigen, waarnen
262.
-
Dutchbeschrijven, omschrijven
-
Lithuanianaprašyti
263.
-
Dutchinjecteren, inspuiten
264.
-
Dutchsnijden in, verminderen
265.
-
Dutchaanraken
-
Lithuanianliestis
-
Dutchcontacteren
266.
267.
268.
-
Dutchduren
269.
-
Dutchlifter
270.
-
Lithuanianleisti
-
Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen
271.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
272.
-
Dutchkleineren, denigreren
273.
-
Dutchlassen, wellen
-
Lithuanianneeded
274.
-
Dutchgaranderen
275.
-
Dutchaanhalen, citeren
276.
-
Dutchbeslissen, besluiten
-
Lithuaniannuspręsti
277.
-
Dutchbenadrukken
278.
-
Dutchzweven
279.
-
Dutchbereiken, realiseren
-
Dutchbereiken, realiseren, verwerven, winnen, verkrijgen
280.
-
Dutchduren
281.
282.
-
Dutchaanwezig
-
Dutchvoorstellen, presenteren
283.
-
Dutchdefiniëren
284.
-
Dutchbarsten
285.
-
Dutchverbaasd
286.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
287.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Lithuanianreikšti
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Lithuanianreikšti
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
288.
-
Dutchonderscheiden
289.
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
290.
-
Dutchdoor de vingers zien
291.
-
Dutchneeded
292.
-
Dutchgenoegen nemen
293.
-
Dutchboeren
294.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
295.
296.
297.
-
Dutchuitvinden, uitdenken
298.
-
Dutchremmen
299.
-
Dutchbegrijpen, bevatten
300.
-
Dutchbelang hechten aan, zich inlaten
301.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Lithuaniancheckveikti
302.
303.
-
Dutchcheckhet niet eens zijn , checkhet oneens zijn
-
Lithuanianprieštarauti
304.
-
Dutchprogrammeren
305.
-
Dutchinpakken
306.
-
Dutchtoestemmen (in), instemmen (met)
307.
-
Dutchinterviewen
308.
-
Dutchmeedoen, deelnemen, participeren
-
Lithuaniandalyvauti
309.
-
Dutchkraken
310.
-
Dutchdanken
311.
-
Dutchafmelden
312.
-
Dutchachtervolgen, achternazitten, achternajagen
-
Lithuanianvytis, persekioti
313.
-
Dutchhelpen, bijstaan
314.
-
Dutchveronderstellen, gissen
315.
-
Dutchgalvaniseren, verzinken
316.
-
Dutchde
317.
-
Dutchdaten
318.
-
Dutchafscheiden
319.
320.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
321.
-
Dutchweerleggen, refuteren
322.
-
Dutchdoezelen
323.
-
Dutchcheckonderzoeken, checkuitvissen, checkuitzoeken, checknagaan
324.
-
Dutchterugtrekken
-
Lithuanianatsitraukti
-
Dutchcheckterugtreden
325.
-
Dutchoppoetsen
326.
327.
-
Dutchbewerken, wijzigen
328.
-
Dutchstimuleren, aansporen, prikkelen
-
Dutchstimuleren, prikkelen
329.
-
Dutchcheckweerstaan
330.
-
Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)
331.
-
Dutchstikken
332.
-
Dutchdoorgaan, verdergaan
333.
-
Dutchoplossen
-
Dutchbesluiten, beslissen, zich
334.
-
Dutchsmaken
335.
-
Dutchvan boord gaan, ontschepen
336.
337.
-
Dutchomarmen, omhelzen, knuffelen
338.
-
Dutchsnappen, begrijpen
339.
-
Dutchtrouwen
-
Dutchtrouwen, huwen, zich in de echt verbinden
340.
-
Dutchoefenen
341.
-
Lithuanianskelbti
-
Lithuanianreklamuoti
342.
-
Dutchofferen
343.
-
Dutchoverlappen
344.
345.
-
Dutchbieden
346.
-
Dutchbecommentariëren
347.
-
Dutchbereiken, realiseren
348.
-
Dutchleegmaken, legen
349.
-
Dutchbinnenvallen
350.
-
Dutchregelen
351.
-
Dutchafschuiven
352.
-
Dutchafwezig, weg, absent
353.
354.
-
Dutchomcirkelen
-
Dutchcirkelen
355.
-
Dutchuitrekenen, berekenen
356.
-
Dutchgorgelen
357.
-
Dutchopleggen
358.
-
Dutchjoggen
359.
-
Dutchminachten, versmaden
360.
-
Dutchaanraden, aanbevelen
361.
-
Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen
362.
-
Dutchherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutchonderkennen
-
Dutchcheckherkennen, checkonderkennen
363.
-
Dutchafkeuren
364.
-
Dutchverwachten
365.
-
Dutchweglopen
366.
-
Dutchaanpassen, verstellen
367.
-
Dutchbeter maken, verbeteren
-
Dutchbeteren
368.
-
Dutchverkreukelen
369.
-
Dutchrechttrekken, rechtzetten
370.
-
Dutchjongeleren
371.
372.
-
Dutchkloppen, aankloppen
-
Lithuanianpasibelsti
373.
-
Dutchvereren
374.
-
Dutchcheckzich overgeven
375.
-
Dutchbinnendringen
376.
-
Dutchzwellen, opzwellen, aanzwellen
-
Lithuanianpūstis, tinti qualifier
377.
-
Dutchonderwerpen
378.
-
Dutchafschaffen, opheffen
-
Dutchvernietigen, buiten werking stellen
379.
-
Dutchsnijden in, verminderen
380.
-
Dutchbogen
381.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
382.
-
Dutchweerstaan
383.
-
Dutchdoordringen
-
Lithuanianskverbtisįsiskverbti
384.
-
Dutchsmaden
385.
-
Dutchcheckvereisen
386.
-
Dutchin een notendop
387.
-
Dutchfrauderen
388.
-
Dutchseks hebben
389.
-
Dutchondersteunen, staande houden
390.
-
Dutchboren, steken
391.
-
Dutchverafschuwen
392.
-
Dutchopzoeken
393.
-
Dutchuitzetten, deporteren
394.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
395.
-
Dutchhuren
396.
-
Dutchschadelijk
397.
-
Dutchdrukken, afdrukken, printen
398.
-
Dutchoplossen
399.
-
Dutchbeschermen, beveiligen
-
Lithuaniansaugoti, apsaugoti
400.
-
Dutchverbrodden, verprutsen
401.
-
Dutchdetecteren
402.
-
Dutchreserveren, beschermen
-
Dutchreserveren
403.
-
Dutchafhangen
404.
-
Dutchaanpassen, instellen
405.
-
Dutchexamineren
406.
-
Dutchinterneren
407.
-
Dutchvoorwenden
408.
-
Dutchaanwijzen, aanduiden, wijzen op
409.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
-
Lithuaniantranzuoti, keliauti autostopu
410.
-
Dutchafnemen
411.
-
Dutchcompliceren
412.
-
Dutchgraveren
413.
-
Dutchzich opstapelen, (zich) vermeerderen, accumuleren
414.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen, initiëren
415.
-
Dutchvoorbereiden, prepareren
416.
-
Dutchverrijken
417.
-
Dutchschaatsen
418.
-
Dutchvrijspreken
-
Dutchvrijspreken, kwijtschelden, verlossen
419.
-
Dutchdetineren
420.
-
Dutchloslaten
421.
-
Dutchrolschaatsen
422.
-
Dutchcomprimeren, samendrukken, verdichten
-
Dutchcomprimeren, samenvatten, verdichten
423.
-
Dutchaangeven
424.
-
Dutchin trance brengen
425.
-
Dutchanalyseren, ontleden
426.
-
Dutchzwijgen, stilvallen
427.
-
Dutchflauwvallen, qualifiernl
428.
-
Dutchopgraven
429.
-
Dutchoverwinteren, een winterslaap houden
430.
-
Dutchwreken, wraak nemen
431.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
432.
-
Dutchproeflezen
433.
-
Dutchborduren
434.
-
Dutchhersenspoelen
435.
-
Dutchdehydrateren
436.
-
Dutchuploaden
437.
-
Dutchachtervolgen
438.
-
Dutchinvoegen
439.
-
Dutchstrijden, vechten
-
Lithuaniankautis, muštis, peštis, grumtis
-
Dutchvechten met, bevechten
-
Lithuaniankovoti, kautis
440.
-
Dutchcompenseren
441.
-
Dutchcorresponderen
442.
-
Dutchovertrekken
443.
-
Dutchbedriegen, in de maling nemen
444.
-
Dutchonderzoeken, bekijken, bestuderen, bestuderen
-
Dutchonderzoeken, een onderzoek instellen, uitzoeken
445.
-
Dutchzwanger worden
446.
-
Dutchsurfen
447.
-
Dutchtwitteren, tweeten
448.
-
Lithuanianteigti
449.
-
Dutchvoorwenden, doen also, veinzen, pretenderen
450.
-
Dutchrepareren, herstellen
451.
-
Dutchontbinden
452.
-
Dutcheen plezier doen
453.
-
Dutchoverdrijven
454.
-
Dutchaanraken
-
Lithuanianliestis
-
Dutchcontacteren
455.
-
Dutchzich tussenkomen, bemoeien
456.
-
Dutchopzeggen
457.
-
Dutchuitspreken
458.
459.
-
Dutchverwijten, berispen
460.
-
Dutchantwoorden
-
Lithuanianatsakyti
461.
-
Dutchbevestigen, beamen
462.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
463.
-
Dutchaanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten
464.
-
Dutchbewerkstelligen
465.
-
Dutchnegeren
466.
-
Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier
-
Lithuanianvemti
467.
-
Dutchaanklagen
468.
-
Dutchaanwerven, aanstellen
469.
-
Dutchaflopen, vervallen, verstrijken, verlopen
470.
-
Dutchvallen
-
Lithuaniankristi, nukristi
471.
-
Dutchborstvoeding geven, de borst geven, zogen
472.
-
Dutchbijeen roepen, bijeen roepen
473.
-
Dutchvoorschrijven
-
Dutchvoorschrijven
474.
-
Dutchidentificeren
475.
-
Dutchzeilen
476.
-
Dutchkleven, plakken
-
Dutchneergooien
477.
-
Dutchexploderen, ontploffen
478.
-
Dutchten huwelijk vragen
479.
-
Dutchbeschadigen
-
Dutchruïneren,verwoesten
-
Dutchontmantelen
480.
-
Dutchtelefoneren
-
Lithuanianskambinti
481.
-
Dutchinstorten
482.
-
Dutchjodelen
483.
-
Dutchherinneren
484.
485.
-
Dutchsteunen
-
Dutchsteunen, ondersteunen
486.
-
Dutchcheckwegen
487.
-
Dutchcheckknijpen
488.
-
Dutchgissen, vermoeden, veronderstellen
489.
-
Dutchrondspoken
490.
-
Dutchverdelen
-
Lithuaniandalinti, išskirti
491.
-
Dutchafhankelijk
492.
-
Dutchervaren, meemaken, ondergaan, ondervinden, beleven
-
Lithuanianpatirti
493.
-
Dutchhengelen
494.
-
Dutchweerkaatsen, weerspiegelen
495.
-
Dutchuitstellen
496.
-
Dutchstompen, met de vuist slaan
497.
-
Dutchvragen
-
Lithuanianpaklausti, klausti, atsiklausti
498.
-
Dutchejaculeren
-
Lithuaniancheckejakuliuoti
499.
-
Dutchkrimpen
500.
-
Dutchreciteren
501.
-
Dutchschenden
502.
-
Dutchhuilen, jammeren
503.
-
Dutchbijwerken, op punt stellen
English translator: Dutch Lithuanian suru Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare