suru Dutch - Irish
1.
-
Dutchrebelleren, opstaan
2.
-
Dutchtrillen, vibreren
-
Irishpreab, frithbhuail
3.
-
Dutchuitmaken
4.
5.
6.
-
Dutchinchecken
7.
-
Dutchaanvaarden, accepteren
-
Dutchaanvaarden, accepteren
8.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
9.
-
Irishsteiriligh
10.
-
Dutchslikken, doorslikken
11.
-
Dutchverbannen
12.
-
Dutchrazen
13.
-
Dutchbijdragen
14.
-
Dutchbevuilen
-
Irishsalaigh, truailligh
15.
-
Dutchruilen
16.
-
Irishtuig
-
Dutchcheckverstaan, checkbegrijpen, checkbut “begrijpen” or “snappen” a concept or idea or decision.
17.
-
Dutchuitsluiten
18.
-
Dutchvervolgen
19.
-
Dutchvoortdurend, eeuwig
20.
-
Dutchsmeren
21.
-
Dutchontkennen
22.
-
Dutchonderbreken
23.
-
Dutchmartelen, folteren
24.
-
Irishcumrú
25.
-
Dutchbekvechten, ruzieën, ruzie maken, redetwisten, twisten
26.
-
Dutchcheckaanwrijven
27.
-
Dutchontwikkelen
28.
-
Dutchontslag nemen
29.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
30.
-
Dutchprogrammeren
31.
-
Dutchmarcheren
32.
-
Dutchafkeuren
33.
-
Irishcros
34.
-
Dutchkloppen, aankloppen
35.
-
Dutchlekken
36.
-
Dutcharchiveren
37.
-
Dutchdownloaden, afladen, binnenhalen, binnenladen
-
Irishíoslódáil, lódáil anuas
38.
-
Dutchbedienen
39.
-
Dutchvreemdgaan
40.
-
Dutchongedaan maken, tenietdoen, ontdoen
41.
-
Irishgearrchiorcad
42.
-
Irishurrúsach
43.
-
Dutchzorgen
44.
-
Dutchfit
-
Irishinfheidhme
-
Dutchpassen
45.
-
Dutchdupliceren
46.
-
Dutchuit ... stappen, afstappen van ...
47.
-
Dutchrijmen
48.
-
Dutchherstarten, heropstarten
49.
50.
-
Dutchbelichten
51.
-
Dutchexperimenteren
52.
-
Dutchoverwinnen
53.
-
Dutchabsorberen, (in zich) opnemen
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
-
Dutchverdiepen, bezighouden, in beslag nemen
-
Dutchconsumeren, opgebruiken
-
Dutchin last nemen, overnemen
54.
-
Dutchcheckopmerken, checkbemerken
55.
-
Dutchoverdragen
-
Irishiompair
-
Dutchoverbrengen
-
Irishiompair
-
Dutchoverdragen
56.
-
Dutchaarzelen
57.
-
Dutchinvoeren, importeren
-
Irishiompórtáil
58.
-
Dutchvoorspellen
59.
60.
-
Dutcharchiveren
-
Dutchopslaan
61.
-
Dutchonverzoenlijk, irreconciliabel, onverenigbaar
62.
63.
-
Dutchprogrammeren
64.
-
Dutchopvoeren
65.
-
Dutchanterieur
66.
-
Dutchalomtegenwoordig
67.
-
Dutchvertegenwoordigen, representeren
68.
69.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
70.
71.
-
Dutchtelen, verbouwen
72.
-
Dutchopkalefateren, renoveren, opknappen
73.
-
Dutchvergelijken
74.
-
Dutchbezitten, hebben
75.
-
Dutchkoesteren
76.
-
Dutchzuiveren, louteren
77.
-
Dutchberoven, bestelen
-
Dutchcheckroven
78.
-
Dutchwikiën
79.
-
Dutchcheckaansporen
-
Irishcheckspreag
80.
-
Dutchuitdrukken
81.
-
Dutchonderschatten
82.
-
Dutchhervatten, voortzetten
83.
-
Dutchbereiken, aankomen, arriveren
-
Dutchaankomen, arriveren, bereiken
84.
-
Dutchterugtrekken
85.
86.
-
Dutchaankondigen, declareren, verkonden qualifier
87.
-
Dutchontcijferen
88.
-
Irishgrámhar, cionmhar, ceanúil
89.
-
Dutchecht, werkelijk
90.
-
Dutchverwerpen, afwijzen
-
Irisheitigh
91.
-
Dutchverlenen
92.
-
Dutchverhoren, ondervragen, interrogeren
93.
-
Dutchannexeren, inlijven
94.
-
Dutchdoodgaan
-
Dutchslagen
-
Dutchvoorbijgaan
95.
-
Dutchlater, posterieur
96.
97.
-
Dutchhoesten, kuchen
-
Irishdéan casacht, bí ag casacht
98.
-
Dutchgeeuwen, gapen
-
Irishdéan
99.
-
Dutchaandrijven, opereren
100.
-
Irishaisiompaigh
101.
-
Irishgreamaitheach
102.
-
Dutchuitstorten, uitbraken
-
Dutchstromen, gutsen
103.
-
Dutchretourneren
104.
105.
-
Dutchaanbidden, adoreren
-
Dutchaanbidden, adoreren
106.
-
Dutchsamenvatten
-
Irishachoimrigh
107.
-
Dutchevacueren
108.
-
Dutchschaterlachen
109.
-
Dutchinchecken
110.
-
Dutchmasturberen
111.
-
Dutchurineren, plassen
112.
113.
-
Dutchtoewijzen
114.
-
Dutchverraden
115.
-
Dutchverslechteren, slechter maken
-
Dutchverslechteren
-
Irishmeath, meathlaigh
116.
-
Dutchworstelen
117.
-
Dutchopscheppen
118.
-
Dutchflauwvallen, bezwijmen
119.
120.
121.
-
Dutchfungeren, dienen
-
Irishfeidhmigh
-
Dutchfunctioneren
-
Irishfeidhmigh
122.
-
Dutchbeheren, leiden, managen
-
Irishbainistigh
123.
-
Dutchverfrissen
124.
-
Dutchaansteken
-
Irishfadaigh, adhain
125.
-
Irishbroi
-
Dutchwind
-
Irishbroimruagán
126.
-
Dutchbruinen
127.
-
Dutchprogrammeren
128.
-
Dutchontmoeten, stuiten/botsen (op ...), treffen
129.
-
Dutchadviseren, raadgeven, advies geven
-
Dutchinformeren, inlichten
130.
-
Dutchinformeren, inlichten, voorlichten
131.
-
Dutchaanpassen, instellen
132.
-
Dutchrazen
133.
-
Dutchcheckschenden
134.
-
Dutchvoorstellen, indienen, presenteren
-
Dutchaanbieden, presenteren, vertonen, voorstellen
135.
-
Dutchverbieden
136.
-
Dutchaanmelden, inloggen
-
Irishlogáil isteach
137.
-
Dutchladen
138.
-
Dutchsmaken
139.
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
140.
-
Dutchoverschatten
141.
-
Dutchbegroeten, ontvangen
142.
143.
-
Irishdiongbháilte
144.
-
Dutchversporen
145.
-
Irishcneasaigh
-
Dutchcheckhelen, checkgenezen
146.
-
Dutchonmogelijk maken
-
Dutchuitschakelen, deactiveren
147.
-
Dutchmasseren
148.
149.
-
Dutchzich beijveren, proberen, nastreven
150.
-
Dutchpromoveren, afstuderen
-
Dutchpromoveren, afstuderen
151.
-
Dutchstimuleren, prikkelen
-
Dutchexciteren
152.
-
Dutchzichtbaar, zichtbare
-
Irishinfheicthe, sofheicthe, le feiceáil
153.
-
Dutchheropbouwen, wederopbouwen, verbouwen
-
Irishatóg
154.
-
Dutchwaarnemen
155.
-
Dutchtewerkstellen
-
Irishfostaigh
-
Irishbain úsáid as
156.
-
Dutchverminderen, verlagen
-
Dutchcheckverminderen, checkreduceren
157.
-
Dutchvrijen, de liefde bedrijven
158.
-
Irishdeireadh
159.
-
Irishnaomhainmnigh, canónaigh
160.
-
Dutchaanzetten, inschakelen
161.
-
Dutchformatteren
162.
-
Dutchpoepen
163.
-
Dutchaannemen, veronderstellen
164.
-
Dutchcheckkakken poepen , checkschijten
165.
-
Dutchvoltooien
166.
-
Dutchvertrekken
167.
-
Dutchbekennen, erkennen
-
Irishadmhaigh
168.
-
Dutchstichten
169.
-
Dutchonderdrukken
170.
171.
-
Dutchtoedoen
172.
-
Dutchuitoefenen
173.
174.
-
Dutchvergeven, kwijtschelden, ontheffen, ontslaan van een verplichting
175.
176.
-
Dutchklaarkomen, komen
177.
178.
179.
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
-
Dutchontspannen
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
180.
-
Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan
181.
-
Dutchwreken
182.
-
Dutchsamenvoegen, verenigen
-
Dutchsamenkomen
-
Dutchlid worden van, toetreden
183.
-
Dutchingeven, invoeren
184.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
185.
-
Dutchneerstorten
-
Dutchvastlopen
186.
-
Dutchaanraken, beroeren, raken
-
Irishbain do, bain le
187.
-
Dutchteisteren
188.
-
Dutchontwapenen
189.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
190.
-
Irishailtéarnaigh
-
Irishailtéarnaigh
191.
-
Dutchberichten, rapporteren
192.
-
Irishscaird
193.
-
Dutchwippen
194.
-
Dutchescaleren
195.
-
Dutchverhinderen
196.
-
Dutchbleken
197.
-
Dutchomringen, omcirkelen, omsluiten, omsingelen, insluiten
198.
-
Dutchbombarderen
199.
-
Irishairdeallach, beo-intinneach, biorbach, braiteach, fuireachair
200.
-
Dutchsamenwerken
201.
-
Dutchverkrachten
202.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
203.
-
Dutchorganiseren
204.
-
Dutchbevrijden, redden, verlossen
205.
-
Dutchvergiftigen
-
Irishnimhigh
206.
207.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
208.
-
Dutchstrijken
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
209.
-
Dutcheetwaren
210.
-
Dutchmaken
-
Irishdéan
-
Dutchmaken
-
Irishdéan
-
Dutchvormen
-
Dutchmaken, denken, interpreteren
-
Dutchdoen, ertoe brengen
-
Irishtabhair ar
211.
-
Dutchsorteren
-
Irishtogh
-
Dutchrangschikken
212.
-
Dutchfotoshoppen
213.
-
Dutchbeledigen
-
Irishmaslaigh, tarcaisnigh
214.
-
Dutchsnijden in, verminderen
215.
-
Dutchdaten
216.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
217.
-
Dutchschaden, beschadigen
-
Irishdéan dochar do, déan díobháil do
218.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
219.
-
Dutchsmoren
220.
-
Dutchsieren, opsmukken, decoreren
-
Irishmaisigh
221.
-
Dutcheen klacht indienen, klagen
-
Irishbí ag clamhsán, déan clamhsán
222.
-
Dutchcombineren
223.
-
Dutcheindigen, ophouden, einden
-
Dutchbeëindigen
224.
-
Dutchvergroten
225.
-
Dutchbotsen
226.
-
Dutchherhalen, wederhalen, herdoen, herzeggen
227.
-
Dutchdoordraaien
228.
-
Dutchbeloven
229.
-
Dutchstrippen
230.
231.
-
Dutchafluisteren, luistervinken
-
Irishcúléist
232.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
233.
-
Irishnáirigh, tabhair náire do, cuir náire ar, imdhearg, adhnáirigh
234.
-
Dutchzich keren tegen
235.
-
Dutchprogrammeren
236.
237.
-
Dutchverachten
238.
-
Dutchfabriceren
239.
-
Dutchfloreren, bloeien
240.
-
Dutchberichten, rapporteren
241.
-
Dutchkopiëren
242.
-
Dutchmishandelen
243.
-
Dutchboycot
-
Irishbaghcatáil
244.
-
Dutchomlopen, omrijden etc.
-
Dutchomleiden
245.
-
Dutchsamenvoegen, verbinden
246.
-
Dutchoptekenen
247.
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
248.
-
Dutchveronderstellen
249.
-
Dutche-mailen, mailen
250.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
251.
-
Dutchhoren thuishoren bij
252.
-
Dutchdoteren
253.
-
Irishaontaigh
254.
255.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
256.
257.
-
Dutchzuchten
258.
-
Dutchherzien
259.
-
Dutchstichten
260.
-
Dutchvolharden
261.
-
Irishainimhigh, máchailigh
262.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
263.
-
Dutchfunctionerend, operationeel, werkend
264.
-
Dutchskiën
265.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen
-
Irishcuir tús le
-
Dutchstarten
-
Dutchopschrikken
266.
-
Dutchschoppen, stampen qualifier
267.
-
Dutchverstikken, stikken
-
Irishtacht
268.
-
Dutchtypen
-
Irishclóscríobh
-
Dutchtypen
-
Irishclóscríobh
269.
-
Dutchin acht nemen, overwegen, bedenken
270.
-
Dutchopvullen, aanvullen
-
Irishlíon
271.
-
Dutchblozen
272.
-
Dutchverdwijnen, smelten, krimpen
273.
-
Dutcheen wind laten, een scheet laten
274.
-
Dutchdanken
-
Irishgabh buíochas (le)
275.
-
Dutchpendelen
276.
-
Dutchondertekenen
-
Dutchondertekenen
-
Irishsínigh
277.
-
Dutchwaarschuwen, verwittigen, waarnen
278.
-
Dutchbeschrijven, omschrijven
279.
-
Dutchinjecteren, inspuiten
280.
-
Dutchsnijden in, verminderen
281.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
282.
283.
284.
-
Dutchlifter
285.
-
Irishdeisigh, cuir caoi ar
286.
287.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
288.
-
Dutchkleineren, denigreren
289.
-
Dutchlassen, wellen
-
Irishtáthaigh
290.
-
Dutchgaranderen
291.
-
Dutchaanhalen, citeren
292.
-
Dutchbeslissen, besluiten
293.
-
Dutchbenadrukken
294.
-
Dutchzweven
295.
-
Dutchbereiken, realiseren
-
Dutchbereiken, realiseren, verwerven, winnen, verkrijgen
296.
297.
-
Dutchmaken
-
Irishdéan
-
Dutchmaken
-
Irishdéan
-
Dutchvormen
-
Dutchmaken, denken, interpreteren
-
Dutchdoen, ertoe brengen
-
Irishtabhair ar
298.
-
Dutchaanwezig
-
Dutchvoorstellen, presenteren
299.
-
Dutchdefiniëren
300.
-
Dutchbarsten
301.
-
Dutchverbaasd
302.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
-
Irishoirmhinnigh, onóraigh, tabhair onóir do
303.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
304.
-
Dutchonderscheiden
305.
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
306.
-
Dutchdoor de vingers zien
307.
-
Dutchneeded
308.
-
Dutchgenoegen nemen
309.
-
Dutchboeren
310.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
311.
312.
-
Dutchniezen
-
Irishlig sraoth
313.
-
Dutchuitvinden, uitdenken
314.
315.
-
Dutchbegrijpen, bevatten
316.
-
Dutchbelang hechten aan, zich inlaten
-
Irishbain do, bain le
317.
-
Irishfabhraigh
318.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
319.
320.
-
Dutchcheckhet niet eens zijn , checkhet oneens zijn
321.
-
Dutchprogrammeren
322.
-
Dutchinpakken
323.
-
Dutchtoestemmen (in), instemmen (met)
-
Irishtoiligh
324.
-
Dutchinterviewen
-
Irishcuir agallamh ar
325.
-
Dutchmeedoen, deelnemen, participeren
-
Irishrannpháirtigh
326.
-
Dutchkraken
327.
-
Dutchdanken
-
Irishgabh buíochas (le)
328.
-
Dutchafmelden
-
Irishlogáil amach
329.
-
Dutchachtervolgen, achternazitten, achternajagen
330.
-
Dutchhelpen, bijstaan
331.
-
Dutchveronderstellen, gissen
332.
-
Dutchgalvaniseren, verzinken
333.
-
Dutchde
334.
-
Dutchdaten
335.
-
Dutchafscheiden
336.
-
Dutchkoken
337.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
-
Irishoirmhinnigh, onóraigh, tabhair onóir do
338.
-
Dutchweerleggen, refuteren
339.
-
Dutchdoezelen
340.
-
Dutchcheckonderzoeken, checkuitvissen, checkuitzoeken, checknagaan
341.
-
Dutchterugtrekken
-
Dutchcheckterugtreden
342.
-
Dutchoppoetsen
343.
344.
-
Dutchbewerken, wijzigen
-
Irishcuir in eagar
345.
-
Dutchstimuleren, aansporen, prikkelen
-
Dutchstimuleren, prikkelen
346.
-
Dutchcheckweerstaan
347.
-
Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)
348.
-
Dutchstikken
349.
-
Dutchdoorgaan, verdergaan
350.
351.
-
Dutchsmaken
352.
-
Dutchvan boord gaan, ontschepen
353.
-
Dutchtoevoegen
354.
-
Dutchomarmen, omhelzen, knuffelen
-
Irishcuach
355.
-
Dutchsnappen, begrijpen
356.
357.
358.
-
Dutchofferen
359.
-
Dutchoverlappen
360.
361.
-
Dutchbieden
362.
-
Dutchbecommentariëren
363.
-
Dutchbereiken, realiseren
-
Irishionsaigh
364.
-
Dutchleegmaken, legen
365.
-
Dutchbinnenvallen
366.
-
Dutchregelen
367.
-
Dutchafschuiven
368.
-
Dutchafwezig, weg, absent
369.
370.
-
Dutchomcirkelen
-
Dutchcirkelen
371.
-
Dutchuitrekenen, berekenen
372.
-
Dutchgorgelen
373.
-
Dutchopleggen
374.
-
Dutchjoggen
375.
-
Dutchminachten, versmaden
376.
-
Dutchaanraden, aanbevelen
377.
-
Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen
378.
-
Dutchherkennen
-
Irishaithin
-
Dutcherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutchonderkennen
-
Dutchcheckherkennen, checkonderkennen
379.
-
Dutchafkeuren
380.
-
Dutchverwachten
381.
-
Dutchweglopen
382.
-
Dutchaanpassen, verstellen
383.
-
Dutchbeter maken, verbeteren
-
Irishleasaigh, cuir feabhas ar
-
Dutchbeteren
-
Irishtéigh i bhfeabhas
384.
-
Dutchverkreukelen
385.
-
Dutchrechttrekken, rechtzetten
386.
-
Dutchjongeleren
387.
388.
-
Dutchkloppen, aankloppen
389.
390.
-
Dutchcheckzich overgeven
391.
-
Dutchbinnendringen
392.
-
Dutchzwellen, opzwellen, aanzwellen
393.
-
Dutchonderwerpen
394.
-
Dutchafschaffen, opheffen
-
Dutchvernietigen, buiten werking stellen
395.
-
Dutchsnijden in, verminderen
396.
-
Dutchbogen
397.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
398.
-
Dutchweerstaan
399.
-
Dutchdoordringen
-
Irishtreáigh
400.
-
Dutchsmaden
401.
-
Dutchcheckvereisen
402.
-
Dutchin een notendop
403.
-
Dutchfrauderen
404.
-
Dutchseks hebben
405.
-
Dutchondersteunen, staande houden
406.
-
Dutchboren, steken
407.
-
Dutchverafschuwen
408.
-
Dutchopzoeken
409.
-
Dutchuitzetten, deporteren
410.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
411.
-
Dutchhuren
412.
-
Dutchschadelijk
-
Irishaimhleasach, díobhálach, dochrach
413.
-
Dutchdrukken, afdrukken, printen
-
Irishclóbhuail
414.
-
Dutchoplossen
415.
-
Dutchbeschermen, beveiligen
-
Irishcaomhnaigh, cosain, ainic
416.
-
Dutchverbrodden, verprutsen
-
Irishmill
417.
-
Dutchdetecteren
418.
-
Dutchreserveren, beschermen
-
Dutchreserveren
419.
-
Dutchafhangen
420.
-
Dutchaanpassen, instellen
421.
-
Dutchexamineren
422.
-
Dutchinterneren
-
Irishimtheorannaigh
423.
-
Dutchvoorwenden
424.
-
Dutchaanwijzen, aanduiden, wijzen op
425.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
426.
-
Dutchafnemen
427.
-
Dutchcompliceren
428.
429.
-
Dutchzich opstapelen, (zich) vermeerderen, accumuleren
430.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen, initiëren
431.
-
Dutchvoorbereiden, prepareren
-
Irishullmhaigh, réitigh
432.
-
Dutchverrijken
433.
434.
-
Dutchvrijspreken
-
Dutchvrijspreken, kwijtschelden, verlossen
435.
436.
-
Dutchloslaten
-
Irishscaoil, scaoil amach, scaoil de
437.
-
Dutchrolschaatsen
438.
-
Dutchcomprimeren, samendrukken, verdichten
-
Irishdlúthaigh
-
Dutchcomprimeren, samenvatten, verdichten
439.
-
Dutchaangeven
440.
-
Dutchin trance brengen
441.
-
Dutchanalyseren, ontleden
442.
-
Dutchzwijgen, stilvallen
443.
-
Dutchflauwvallen, qualifiernl
444.
-
Dutchopgraven
-
Irishdí-adhlaic
445.
-
Dutchoverwinteren, een winterslaap houden
446.
-
Dutchwreken, wraak nemen
447.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
448.
-
Dutchproeflezen
449.
450.
-
Dutchhersenspoelen
451.
-
Dutchdehydrateren
452.
-
Dutchuploaden
-
Irishuaslódáil, lódáil suas
453.
-
Dutchachtervolgen
454.
455.
-
Dutchstrijden, vechten
-
Irishtroid, comhraic
-
Dutchvechten met, bevechten
-
Irishtroid
456.
-
Dutchcompenseren
457.
-
Irishtaisc
458.
-
Dutchcorresponderen
459.
-
Dutchovertrekken
460.
-
Dutchbedriegen, in de maling nemen
461.
-
Dutchonderzoeken, bekijken, bestuderen, bestuderen
-
Dutchonderzoeken, een onderzoek instellen, uitzoeken
462.
-
Dutchzwanger worden
463.
-
Dutchsurfen
464.
-
Irishmórfhoclach
465.
-
Dutchtwitteren, tweeten
-
Irishbíogaíl
466.
-
Dutchvoorwenden, doen also, veinzen, pretenderen
467.
-
Dutchrepareren, herstellen
-
Irishdeisigh, ceartaigh
468.
469.
-
Dutcheen plezier doen
470.
-
Dutchoverdrijven
471.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
472.
-
Dutchzich tussenkomen, bemoeien
473.
474.
-
Dutchuitspreken
475.
476.
-
Dutchverwijten, berispen
-
Irishspreag, aifir
477.
-
Dutchantwoorden
-
Irishfreagair
478.
-
Dutchbevestigen, beamen
479.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
480.
-
Dutchaanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten
-
Irishgabh
481.
-
Dutchbewerkstelligen
482.
-
Dutchnegeren
483.
-
Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier
-
Irishaisig, bréitseáil, caith aníos, cuir aníos, caith suas, sceathraigh,
484.
-
Dutchaanklagen
485.
-
Dutchaanwerven, aanstellen
-
Irishfostaigh
486.
-
Irishsín
487.
-
Dutchaflopen, vervallen, verstrijken, verlopen
488.
489.
-
Dutchborstvoeding geven, de borst geven, zogen
490.
-
Dutchbijeen roepen, bijeen roepen
491.
-
Dutchvoorschrijven
-
Dutchvoorschrijven
492.
-
Dutchidentificeren
493.
-
Dutchzeilen
494.
-
Dutchkleven, plakken
-
Dutchneergooien
495.
-
Dutchexploderen, ontploffen
496.
-
Dutchten huwelijk vragen
497.
-
Dutchbeschadigen
-
Dutchruïneren,verwoesten
-
Dutchontmantelen
498.
-
Dutchtelefoneren
499.
-
Dutchinstorten
500.
501.
-
Dutchherinneren
502.
503.
504.
-
Dutchcheckwegen
505.
-
Dutchcheckknijpen
506.
-
Dutchgissen, vermoeden, veronderstellen
507.
-
Dutchrondspoken
508.
-
Dutchverdelen
-
Irishdeighil, roinn
509.
-
Dutchafhankelijk
-
Irishspleách
510.
-
Dutchervaren, meemaken, ondergaan, ondervinden, beleven
511.
-
Dutchhengelen
512.
513.
-
Dutchuitstellen
514.
-
Irishtogh
515.
-
Irishcosain
516.
-
Dutchstompen, met de vuist slaan
-
Irishdorn a bhualadh ar, buille a thabhairt do
-
Irishpoll a chur i, poll, toll
-
Irishpuinseáil
517.
-
Dutchvragen
-
Irishceistigh, fiafraigh, iarr, fiosraigh
518.
-
Dutchejaculeren
-
Irishsead
519.
-
Dutchkrimpen
520.
-
Dutchreciteren
521.
-
Dutchschenden
522.
-
Dutchhuilen, jammeren
523.
-
Dutchbijwerken, op punt stellen
English translator: Dutch Irish suru Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare