suru Dutch - Galician
1.
-
Galiciansupurar
2.
-
Dutchrebelleren, opstaan
3.
-
Dutchtrillen, vibreren
4.
-
Dutchuitmaken
5.
-
Dutchdraaien
6.
-
Dutchparkeren
7.
-
Dutchinchecken
8.
9.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
-
Galiciandubidar
10.
-
Dutchslikken, doorslikken
11.
-
Dutchverbannen
12.
-
Dutchrazen
13.
-
Dutchbijdragen
14.
-
Dutchbevuilen
15.
-
Dutchruilen
16.
-
Dutchcheckverstaan, checkbegrijpen, checkbut “begrijpen” or “snappen” a concept or idea or decision.
17.
-
Dutchuitsluiten
18.
-
Dutchvervolgen
19.
-
Dutchvoortdurend, eeuwig
20.
-
Dutchsmeren
21.
22.
-
Dutchonderbreken
23.
-
Dutchmartelen, folteren
-
Galiciantorturar
24.
-
Dutchbekvechten, ruzieën, ruzie maken, redetwisten, twisten
25.
-
Dutchcheckaanwrijven
26.
-
Dutchontwikkelen
27.
-
Dutchontslag nemen
28.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
-
Galiciandubidar
29.
-
Dutchprogrammeren
30.
-
Dutchmarcheren
31.
-
Dutchafkeuren
32.
-
Dutchkloppen, aankloppen
33.
-
Dutchlekken
34.
-
Dutcharchiveren
35.
-
Dutchdownloaden, afladen, binnenhalen, binnenladen
-
Galiciandescargar, baixar
36.
-
Dutchbedienen
37.
-
Dutchvreemdgaan
38.
-
Dutchongedaan maken, tenietdoen, ontdoen
-
Galiciandesfacer
39.
-
Dutchzorgen
40.
41.
-
Dutchdupliceren
42.
-
Dutchuit ... stappen, afstappen van ...
43.
-
Dutchrijmen
44.
-
Dutchherstarten, heropstarten
45.
-
Dutchschaatsen
46.
-
Dutchbelichten
47.
-
Dutchexperimenteren
48.
-
Dutchoverwinnen
49.
-
Dutchabsorberen, (in zich) opnemen
-
Galicianabsorber
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
-
Dutchverdiepen, bezighouden, in beslag nemen
-
Dutchconsumeren, opgebruiken
-
Dutchin last nemen, overnemen
50.
-
Dutchcheckopmerken, checkbemerken
51.
-
Dutchoverdragen
-
Dutchoverbrengen
-
Dutchoverdragen
52.
-
Dutchaarzelen
53.
-
Dutchinvoeren, importeren
54.
-
Dutchvoorspellen
55.
56.
-
Dutcharchiveren
-
Dutchopslaan
57.
-
Galicianauditar
58.
-
Dutchonverzoenlijk, irreconciliabel, onverenigbaar
59.
-
Dutchbroeden
60.
-
Dutchprogrammeren
61.
-
Dutchopvoeren
62.
-
Dutchanterieur
63.
-
Dutchalomtegenwoordig
-
Galicianubicuo
64.
-
Dutchvertegenwoordigen, representeren
65.
-
Dutchneeded
66.
-
Dutchhandelen
-
Galicianactuar
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Galicianactuar
67.
68.
-
Dutchtelen, verbouwen
69.
-
Dutchopkalefateren, renoveren, opknappen
70.
-
Dutchvergelijken
71.
-
Dutchbezitten, hebben
72.
-
Dutchkoesteren
73.
-
Dutchzuiveren, louteren
74.
-
Dutchberoven, bestelen
-
Dutchcheckroven
75.
-
Dutchwikiën
76.
-
Dutchcheckaansporen
77.
-
Dutchuitdrukken
78.
-
Dutchonderschatten
79.
-
Dutchhervatten, voortzetten
80.
81.
-
Dutchterugtrekken
82.
83.
-
Dutchaankondigen, declareren, verkonden qualifier
-
Galiciananunciar
84.
-
Dutchontcijferen
85.
-
Dutchecht, werkelijk
86.
-
Dutchverwerpen, afwijzen
-
Galicianrexeitar
87.
-
Dutchverlenen
88.
-
Dutchverhoren, ondervragen, interrogeren
89.
-
Dutchannexeren, inlijven
90.
-
Dutchdoodgaan
-
Dutchslagen
-
Dutchvoorbijgaan
91.
-
Dutchlater, posterieur
92.
93.
-
Dutchhoesten, kuchen
-
Galiciantusir
94.
-
Dutchgeeuwen, gapen
95.
-
Dutchaandrijven, opereren
96.
-
Galicianpegañento, pegañoso, apegadizo
97.
-
Dutchuitstorten, uitbraken
-
Dutchstromen, gutsen
98.
-
Galicianalterar
99.
-
Dutchretourneren
100.
101.
-
Dutchaanbidden, adoreren
-
Dutchaanbidden, adoreren
102.
-
Dutchsamenvatten
103.
-
Dutchevacueren
104.
-
Dutchschaterlachen
105.
-
Dutchinchecken
106.
-
Dutchmasturberen
107.
-
Dutchurineren, plassen
108.
-
Dutchverzoeken
109.
-
Dutchtoewijzen
110.
-
Dutchverraden
111.
-
Dutchverslechteren, slechter maken
-
Dutchverslechteren
112.
-
Dutchworstelen
113.
-
Dutchopscheppen
114.
-
Dutchflauwvallen, bezwijmen
115.
-
Dutchduren
116.
-
Dutchbevelen, verordonneren
-
Dutchbestellen
117.
-
Dutchfungeren, dienen
-
Dutchfunctioneren
118.
-
Dutchbeheren, leiden, managen
119.
-
Dutchverfrissen
120.
-
Dutchaansteken
121.
122.
-
Dutchbruinen
123.
-
Dutchprogrammeren
124.
-
Dutchontmoeten, stuiten/botsen (op ...), treffen
125.
-
Dutchadviseren, raadgeven, advies geven
-
Dutchinformeren, inlichten
126.
-
Dutchinformeren, inlichten, voorlichten
127.
-
Dutchaanpassen, instellen
128.
-
Dutchrazen
129.
-
Dutchcheckschenden
130.
-
Dutchvoorstellen, indienen, presenteren
-
Galicianofrecer
-
Dutchaanbieden, presenteren, vertonen, voorstellen
131.
132.
-
Dutchaanmelden, inloggen
133.
-
Dutchladen
134.
-
Dutchsmaken
135.
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
136.
-
Dutchoverschatten
-
Galiciansobreestimar
137.
-
Dutchbegroeten, ontvangen
-
Galiciansaudar
138.
139.
-
Dutchversporen
140.
-
Dutchcheckhelen, checkgenezen
141.
-
Dutchonmogelijk maken
-
Dutchuitschakelen, deactiveren
142.
-
Dutchmasseren
143.
144.
-
Dutchzich beijveren, proberen, nastreven
145.
-
Dutchpromoveren, afstuderen
-
Dutchpromoveren, afstuderen
146.
-
Dutchstimuleren, prikkelen
-
Dutchexciteren
147.
-
Dutchzichtbaar, zichtbare
-
Galicianvisible
148.
-
Dutchheropbouwen, wederopbouwen, verbouwen
149.
-
Dutchwaarnemen
150.
-
Dutchtewerkstellen
151.
-
Dutchverminderen, verlagen
-
Galicianreducir
-
Dutchcheckverminderen, checkreduceren
152.
-
Dutchvrijen, de liefde bedrijven
153.
-
Dutchaanzetten, inschakelen
-
Galicianactivar
154.
-
Dutchformatteren
155.
-
Dutchpoepen
156.
-
Dutchaannemen, veronderstellen
157.
-
Dutchcheckkakken poepen , checkschijten
158.
-
Dutchvoltooien
159.
-
Dutchvertrekken
160.
-
Dutchbekennen, erkennen
161.
-
Dutchstichten
162.
-
Dutchonderdrukken
163.
-
Dutchvallen
-
Galiciancaer, caerse
164.
-
Dutchtoedoen
165.
-
Dutchuitoefenen
166.
167.
-
Dutchvergeven, kwijtschelden, ontheffen, ontslaan van een verplichting
168.
-
Dutchcreëren, scheppen, maken
-
Galiciancrear
-
Dutchcreëren, scheppen, ontwerpen
169.
-
Dutchklaarkomen, komen
170.
171.
172.
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
-
Dutchontspannen
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
173.
-
Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan
174.
-
Dutchwreken
175.
-
Dutchsamenvoegen, verenigen
-
Galicianxuntar
-
Dutchsamenkomen
-
Dutchlid worden van, toetreden
176.
-
Dutchingeven, invoeren
177.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
178.
-
Dutchneerstorten
-
Dutchvastlopen
179.
-
Dutchaanraken, beroeren, raken
-
Galiciantocar
180.
-
Dutchteisteren
181.
-
Dutchontwapenen
182.
-
Dutchhandelen
-
Galicianactuar
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Galicianactuar
183.
184.
-
Dutchberichten, rapporteren
185.
-
Dutchwippen
186.
-
Dutchescaleren
187.
-
Dutchverhinderen
188.
-
Dutchbleken
189.
-
Dutchomringen, omcirkelen, omsluiten, omsingelen, insluiten
190.
-
Dutchbombarderen
191.
-
Dutchsamenwerken
192.
-
Dutchverkrachten
193.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
194.
-
Dutchorganiseren
195.
-
Dutchbevrijden, redden, verlossen
-
Galicianrescatar
196.
-
Dutchvergiftigen
197.
198.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
-
Galicianaplaudir
199.
-
Dutchstrijken
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
200.
-
Dutcheetwaren
201.
-
Dutchmaken
-
Galicianfacer
-
Dutchmaken
-
Dutchvormen
-
Dutchmaken, denken, interpreteren
-
Dutchdoen, ertoe brengen
202.
-
Dutchsorteren
-
Dutchrangschikken
203.
-
Dutchfotoshoppen
204.
-
Dutchbeledigen
205.
-
Dutchsnijden in, verminderen
206.
-
Dutchdaten
207.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
208.
-
Dutchschaden, beschadigen
209.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
210.
-
Dutchsmoren
211.
-
Dutchsieren, opsmukken, decoreren
212.
-
Dutcheen klacht indienen, klagen
213.
-
Dutchcombineren
214.
-
Dutcheindigen, ophouden, einden
-
Dutchbeëindigen
215.
-
Dutchvergroten
216.
-
Dutchbotsen
217.
-
Dutchherhalen, wederhalen, herdoen, herzeggen
-
Galicianrepetir
218.
-
Dutchdoordraaien
219.
220.
-
Dutchstrippen
221.
222.
-
Dutchafluisteren, luistervinken
223.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
224.
-
Galicianavergoñar
225.
-
Dutchzich keren tegen
226.
-
Dutchprogrammeren
227.
228.
-
Dutchverachten
229.
-
Dutchfabriceren
230.
-
Dutchfloreren, bloeien
231.
-
Dutchberichten, rapporteren
232.
233.
-
Dutchmishandelen
234.
-
Dutchboycot
235.
-
Dutchomlopen, omrijden etc.
-
Dutchomleiden
236.
-
Dutchsamenvoegen, verbinden
237.
-
Dutchoptekenen
238.
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
239.
-
Dutchveronderstellen
240.
-
Dutche-mailen, mailen
-
Galicianenviar
241.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
242.
-
Dutchhoren thuishoren bij
243.
-
Dutchdoteren
244.
-
Dutchrijzen, opstijgen
-
Dutchopstaan
245.
-
Dutchhandelen
-
Galicianactuar
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Galicianactuar
246.
-
Dutchsolderen
247.
-
Dutchzuchten
248.
-
Dutchherzien
249.
-
Dutchstichten
250.
-
Dutchvolharden
251.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
252.
-
Dutchfunctionerend, operationeel, werkend
253.
-
Dutchskiën
254.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen
-
Galiciancomezar
-
Dutchstarten
-
Galicianiniciar, arrancar
-
Dutchopschrikken
255.
-
Dutchschoppen, stampen qualifier
256.
-
Dutchverstikken, stikken
257.
258.
-
Dutchin acht nemen, overwegen, bedenken
259.
-
Dutchopvullen, aanvullen
260.
-
Dutchblozen
261.
-
Dutchverdwijnen, smelten, krimpen
262.
-
Dutcheen wind laten, een scheet laten
263.
264.
-
Dutchpendelen
265.
-
Dutchondertekenen
-
Dutchondertekenen
266.
-
Dutchwaarschuwen, verwittigen, waarnen
267.
-
Dutchbeschrijven, omschrijven
-
Galiciandescribir
268.
-
Dutchinjecteren, inspuiten
269.
-
Dutchsnijden in, verminderen
270.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
271.
272.
-
Dutchduren
273.
-
Dutchlifter
274.
-
Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen
275.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
276.
-
Dutchkleineren, denigreren
277.
-
Dutchlassen, wellen
278.
-
Dutchgaranderen
279.
-
Dutchaanhalen, citeren
280.
281.
-
Dutchbenadrukken
282.
-
Dutchzweven
283.
-
Dutchbereiken, realiseren
-
Dutchbereiken, realiseren, verwerven, winnen, verkrijgen
284.
-
Dutchduren
285.
-
Dutchmaken
-
Galicianfacer
-
Dutchmaken
-
Dutchvormen
-
Dutchmaken, denken, interpreteren
-
Dutchdoen, ertoe brengen
286.
-
Dutchaanwezig
-
Dutchvoorstellen, presenteren
287.
-
Dutchdefiniëren
-
Galiciandefinir
288.
-
Dutchbarsten
-
Galicianestoupar, estourar
289.
-
Dutchverbaasd
290.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
291.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
292.
-
Dutchonderscheiden
-
Galiciandistinguir
293.
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
-
Galiciancontrolar
294.
-
Dutchdoor de vingers zien
295.
-
Dutchneeded
296.
-
Dutchgenoegen nemen
297.
-
Dutchboeren
298.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
299.
-
Dutchplaatsen
300.
-
Dutchniezen
-
Galicianesbirrar, esbechar, esbichar, espirrar, espurrar
301.
-
Dutchuitvinden, uitdenken
302.
-
Dutchremmen
303.
-
Dutchbegrijpen, bevatten
304.
-
Dutchbelang hechten aan, zich inlaten
305.
-
Dutchhandelen
-
Galicianactuar
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Galicianactuar
306.
307.
-
Dutchcheckhet niet eens zijn , checkhet oneens zijn
308.
-
Dutchprogrammeren
309.
-
Dutchinpakken
310.
-
Dutchtoestemmen (in), instemmen (met)
311.
-
Dutchinterviewen
-
Galicianentrevistar
312.
-
Dutchmeedoen, deelnemen, participeren
313.
-
Dutchkraken
314.
315.
-
Dutchafmelden
316.
-
Dutchachtervolgen, achternazitten, achternajagen
317.
-
Dutchhelpen, bijstaan
318.
-
Dutchveronderstellen, gissen
319.
-
Dutchgalvaniseren, verzinken
320.
-
Dutchde
321.
-
Dutchdaten
322.
-
Dutchafscheiden
323.
324.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
325.
-
Dutchweerleggen, refuteren
326.
-
Dutchdoezelen
327.
-
Dutchcheckonderzoeken, checkuitvissen, checkuitzoeken, checknagaan
328.
-
Dutchterugtrekken
-
Galicianretirarse
-
Dutchcheckterugtreden
329.
-
Dutchoppoetsen
330.
-
Dutchplaatsen
331.
-
Galicianlistar, alistar
332.
-
Dutchbewerken, wijzigen
333.
-
Dutchstimuleren, aansporen, prikkelen
-
Dutchstimuleren, prikkelen
334.
-
Galicianopoñer, opor
-
Dutchcheckweerstaan
335.
-
Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)
-
Galiciancobizar, desexar
336.
-
Dutchstikken
337.
338.
-
Dutchdoorgaan, verdergaan
339.
-
Dutchoplossen
-
Dutchbesluiten, beslissen, zich
340.
-
Dutchsmaken
341.
-
Dutchvan boord gaan, ontschepen
-
Galiciandesembarcar
342.
-
Dutchtoevoegen
343.
-
Dutchomarmen, omhelzen, knuffelen
344.
-
Dutchsnappen, begrijpen
345.
-
Dutchtrouwen
-
Dutchtrouwen, huwen, zich in de echt verbinden
346.
347.
-
Dutchofferen
-
Galiciansacrificar
348.
-
Dutchoverlappen
349.
350.
-
Dutchbieden
351.
-
Dutchbecommentariëren
352.
-
Dutchbereiken, realiseren
353.
-
Dutchleegmaken, legen
-
Galicianbaleirar
354.
-
Dutchbinnenvallen
355.
-
Dutchregelen
356.
-
Dutchafschuiven
357.
-
Dutchafwezig, weg, absent
-
Galicianausente
358.
359.
-
Dutchomcirkelen
-
Dutchcirkelen
360.
-
Dutchuitrekenen, berekenen
-
Galiciancomputar
361.
-
Dutchgorgelen
362.
-
Dutchopleggen
363.
-
Dutchjoggen
364.
-
Dutchminachten, versmaden
365.
-
Galiciandesflorar
366.
-
Dutchaanraden, aanbevelen
367.
-
Galicianpremer
368.
-
Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen
369.
-
Dutchherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutchonderkennen
-
Dutchcheckherkennen, checkonderkennen
370.
-
Dutchafkeuren
371.
-
Dutchverwachten
372.
-
Dutchweglopen
373.
-
Dutchaanpassen, verstellen
374.
375.
-
Dutchverkreukelen
376.
-
Dutchrechttrekken, rechtzetten
377.
-
Dutchjongeleren
378.
-
Dutchbesturen, rijden
-
Dutchrijden
379.
-
Dutchkloppen, aankloppen
380.
-
Dutchvereren
381.
-
Dutchcheckzich overgeven
382.
-
Dutchbinnendringen
383.
-
Dutchzwellen, opzwellen, aanzwellen
-
Galicianinflarse, incharse
384.
-
Dutchonderwerpen
385.
-
Dutchafschaffen, opheffen
-
Galicianabolir
-
Dutchvernietigen, buiten werking stellen
386.
-
Dutchsnijden in, verminderen
387.
-
Dutchbogen
388.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
389.
-
Dutchweerstaan
390.
-
Dutchdoordringen
391.
-
Dutchsmaden
392.
-
Dutchcheckvereisen
393.
-
Dutchin een notendop
394.
-
Dutchfrauderen
395.
-
Dutchseks hebben
396.
-
Dutchondersteunen, staande houden
397.
-
Dutchboren, steken
398.
-
Dutchverafschuwen
399.
400.
-
Dutchuitzetten, deporteren
401.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
402.
-
Dutchhuren
403.
-
Dutchschadelijk
404.
-
Dutchdrukken, afdrukken, printen
405.
-
Dutchoplossen
406.
-
Dutchbeschermen, beveiligen
-
Galicianprotexer
407.
-
Dutchverbrodden, verprutsen
408.
-
Dutchdetecteren
409.
-
Dutchreserveren, beschermen
-
Dutchreserveren
410.
-
Dutchafhangen
411.
-
Dutchaanpassen, instellen
412.
-
Dutchexamineren
413.
-
Dutchinterneren
414.
-
Dutchvoorwenden
415.
-
Dutchaanwijzen, aanduiden, wijzen op
-
Galicianindicar
416.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
417.
-
Dutchafnemen
418.
-
Dutchcompliceren
419.
-
Dutchgraveren
420.
-
Dutchzich opstapelen, (zich) vermeerderen, accumuleren
421.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen, initiëren
422.
-
Dutchvoorbereiden, prepareren
-
Galicianpreparar
423.
-
Dutchverrijken
424.
-
Dutchschaatsen
425.
-
Dutchvrijspreken
-
Dutchvrijspreken, kwijtschelden, verlossen
426.
427.
-
Dutchloslaten
428.
-
Dutchrolschaatsen
429.
-
Dutchcomprimeren, samendrukken, verdichten
-
Dutchcomprimeren, samenvatten, verdichten
430.
-
Dutchaangeven
431.
-
Dutchin trance brengen
432.
-
Dutchanalyseren, ontleden
433.
-
Dutchzwijgen, stilvallen
434.
-
Dutchflauwvallen, qualifiernl
435.
-
Dutchopgraven
-
Galiciandesenterrar, exhumar
436.
-
Dutchoverwinteren, een winterslaap houden
437.
-
Dutchwreken, wraak nemen
-
Galicianvingar
438.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
439.
-
Dutchproeflezen
440.
-
Galicianinvestir
441.
442.
-
Dutchhersenspoelen
443.
-
Dutchdehydrateren
444.
445.
-
Dutchachtervolgen
446.
-
Dutchinvoegen
447.
448.
-
Dutchcompenseren
449.
-
Dutchcorresponderen
450.
-
Dutchovertrekken
451.
-
Dutchbedriegen, in de maling nemen
452.
-
Dutchonderzoeken, bekijken, bestuderen, bestuderen
-
Dutchonderzoeken, een onderzoek instellen, uitzoeken
453.
-
Dutchzwanger worden
454.
-
Dutchsurfen
455.
-
Dutchtwitteren, tweeten
456.
-
Dutchvoorwenden, doen also, veinzen, pretenderen
457.
-
Dutchrepareren, herstellen
458.
-
Dutchontbinden
459.
-
Dutcheen plezier doen
460.
-
Dutchoverdrijven
461.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
462.
-
Dutchzich tussenkomen, bemoeien
463.
464.
-
Dutchuitspreken
465.
466.
-
Dutchverwijten, berispen
467.
-
Dutchantwoorden
-
Galicianresponder, contestar
468.
-
Dutchbevestigen, beamen
-
Galicianconfirmar
469.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
470.
-
Dutchaanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten
471.
-
Dutchbewerkstelligen
472.
-
Dutchnegeren
473.
-
Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier
-
Galicianvomitar
474.
-
Dutchaanklagen
475.
-
Dutchaanwerven, aanstellen
476.
-
Galiciancapturar
477.
-
Dutchaflopen, vervallen, verstrijken, verlopen
478.
-
Dutchvallen
-
Galiciancaer, caerse
479.
-
Dutchborstvoeding geven, de borst geven, zogen
480.
-
Dutchbijeen roepen, bijeen roepen
481.
-
Dutchvoorschrijven
-
Dutchvoorschrijven
482.
-
Dutchidentificeren
483.
484.
-
Dutchkleven, plakken
-
Dutchneergooien
485.
-
Galicianguiar
486.
-
Dutchexploderen, ontploffen
-
Galicianestoupar, estourar, esbourar
487.
-
Dutchten huwelijk vragen
488.
-
Dutchbeschadigen
-
Dutchruïneren,verwoesten
-
Dutchontmantelen
489.
-
Dutchtelefoneren
490.
-
Dutchinstorten
491.
-
Dutchjodelen
492.
-
Dutchherinneren
493.
494.
-
Dutchsteunen
-
Dutchsteunen, ondersteunen
495.
-
Dutchcheckwegen
496.
-
Dutchcheckknijpen
497.
-
Dutchgissen, vermoeden, veronderstellen
498.
-
Dutchrondspoken
499.
-
Dutchverdelen
500.
-
Galiciantransplantar
-
Galiciantransplantar
501.
-
Dutchafhankelijk
502.
-
Dutchervaren, meemaken, ondergaan, ondervinden, beleven
503.
-
Dutchhengelen
504.
-
Dutchweerkaatsen, weerspiegelen
505.
-
Dutchuitstellen
506.
-
Galicianelixir
507.
-
Dutchstompen, met de vuist slaan
508.
-
Dutchvragen
509.
-
Dutchejaculeren
510.
-
Dutchkrimpen
511.
-
Dutchreciteren
512.
513.
-
Dutchhuilen, jammeren
514.
-
Dutchbijwerken, op punt stellen
English translator: Dutch Galician suru Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare