suru Dutch - Swahili
1.
-
Dutchrebelleren, opstaan
-
Swahiliasi
2.
-
Dutchtrillen, vibreren
3.
-
Dutchuitmaken
4.
-
Dutchdraaien
5.
6.
-
Dutchinchecken
7.
8.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
9.
10.
-
Dutchverbannen
11.
12.
-
Dutchbijdragen
13.
-
Dutchbevuilen
14.
15.
-
Swahilielewa
-
Swahilielewa
-
Dutchcheckverstaan, checkbegrijpen, checkbut “begrijpen” or “snappen” a concept or idea or decision.
-
Swahilicheck-fahamiana
16.
-
Dutchuitsluiten
17.
18.
-
Dutchvoortdurend, eeuwig
19.
-
Dutchsmeren
20.
-
Dutchontkennen
21.
-
Dutchonderbreken
22.
-
Dutchmartelen, folteren
23.
-
Dutchbekvechten, ruzieën, ruzie maken, redetwisten, twisten
24.
-
Dutchcheckaanwrijven
25.
-
Dutchontwikkelen
26.
-
Dutchontslag nemen
27.
-
Swahilimazoezi
28.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
29.
-
Dutchprogrammeren
30.
-
Dutchmarcheren
31.
-
Dutchafkeuren
32.
-
Dutchkloppen, aankloppen
33.
-
Dutchlekken
34.
-
Dutcharchiveren
35.
-
Dutchdownloaden, afladen, binnenhalen, binnenladen
36.
-
Dutchbedienen
37.
-
Dutchvreemdgaan
38.
-
Dutchongedaan maken, tenietdoen, ontdoen
39.
-
Swahilikwekwe
40.
41.
-
Swahilifupi
42.
43.
-
Dutchdupliceren
44.
-
Dutchuit ... stappen, afstappen van ...
45.
-
Dutchrijmen
46.
-
Dutchherstarten, heropstarten
47.
-
Dutchschaatsen
48.
-
Dutchbelichten
49.
-
Dutchexperimenteren
50.
-
Dutchoverwinnen
51.
-
Dutchabsorberen, (in zich) opnemen
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
-
Dutchverdiepen, bezighouden, in beslag nemen
-
Dutchconsumeren, opgebruiken
-
Dutchin last nemen, overnemen
52.
-
Dutchcheckopmerken, checkbemerken
53.
-
Dutchoverdragen
-
Dutchoverbrengen
-
Dutchoverdragen
54.
-
Dutchaarzelen
55.
-
Dutchinvoeren, importeren
56.
-
Dutchvoorspellen
57.
-
Dutchschijten
58.
-
Dutcharchiveren
-
Dutchopslaan
59.
-
Dutchonverzoenlijk, irreconciliabel, onverenigbaar
60.
-
Dutchbroeden
61.
-
Dutchprogrammeren
-
Swahiliprogramu
62.
63.
-
Dutchanterieur
64.
-
Dutchalomtegenwoordig
65.
-
Dutchvertegenwoordigen, representeren
-
Swahiliwakilisha
66.
-
Dutchneeded
67.
-
Dutchhandelen
-
Swahilitenda
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Swahilitenda
68.
69.
-
Dutchtelen, verbouwen
70.
-
Dutchopkalefateren, renoveren, opknappen
71.
-
Dutchvergelijken
-
Swahililinganisha
72.
-
Dutchbezitten, hebben
73.
-
Dutchkoesteren
74.
-
Dutchzuiveren, louteren
75.
-
Dutchberoven, bestelen
-
Dutchcheckroven
76.
-
Dutchwikiën
77.
-
Swahilihanjamu
-
Swahilihanjamu
-
Dutchcheckaansporen
78.
-
Dutchuitdrukken
79.
-
Dutchonderschatten
80.
-
Dutchhervatten, voortzetten
81.
-
Dutchbereiken, aankomen, arriveren
-
Dutchaankomen, arriveren, bereiken
82.
-
Dutchterugtrekken
83.
84.
-
Dutchaankondigen, declareren, verkonden qualifier
-
Swahilitangaza
85.
-
Dutchontcijferen
86.
-
Dutchecht, werkelijk
87.
-
Dutchverwerpen, afwijzen
88.
-
Dutchverlenen
89.
-
Dutchverhoren, ondervragen, interrogeren
90.
-
Dutchannexeren, inlijven
91.
-
Dutchdoodgaan
-
Dutchslagen
-
Dutchvoorbijgaan
-
Swahilicheckkupitisha
92.
-
Dutchlater, posterieur
93.
94.
-
Dutchhoesten, kuchen
-
Swahilikohoa
95.
-
Dutchgeeuwen, gapen
-
Swahilipiga miayo, enda miayo
96.
-
Dutchaandrijven, opereren
97.
98.
-
Dutchretourneren
99.
100.
-
Dutchaanbidden, adoreren
-
Dutchaanbidden, adoreren
101.
-
Dutchsamenvatten
102.
-
Dutchevacueren
103.
-
Dutchschaterlachen
104.
-
Dutchinchecken
105.
-
Dutchmasturberen
106.
-
Dutchurineren, plassen
107.
108.
109.
110.
-
Dutchverslechteren, slechter maken
-
Dutchverslechteren
111.
-
Dutchworstelen
112.
-
Dutchopscheppen
113.
-
Dutchflauwvallen, bezwijmen
114.
-
Dutchduren
115.
116.
-
Dutchfungeren, dienen
-
Dutchfunctioneren
117.
-
Dutchbeheren, leiden, managen
-
Swahilimudu
118.
-
Dutchverfrissen
119.
-
Dutchaansteken
120.
-
Swahilishuta, jamba
-
Dutchwind
-
Swahilishuzi gp qualifier
121.
-
Dutchbruinen
122.
-
Dutchprogrammeren
123.
-
Dutchontmoeten, stuiten/botsen (op ...), treffen
124.
-
Swahilimwendo
125.
-
Dutchadviseren, raadgeven, advies geven
-
Dutchinformeren, inlichten
126.
-
Dutchinformeren, inlichten, voorlichten
127.
-
Dutchaanpassen, instellen
128.
129.
-
Dutchcheckschenden
130.
-
Dutchvoorstellen, indienen, presenteren
-
Dutchaanbieden, presenteren, vertonen, voorstellen
131.
-
Dutchverbieden
132.
-
Dutchaanmelden, inloggen
133.
-
Dutchladen
134.
-
Dutchsmaken
135.
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
136.
-
Dutchoverschatten
137.
-
Dutchbegroeten, ontvangen
138.
139.
-
Dutchversporen
140.
-
Dutchcheckhelen, checkgenezen
141.
-
Dutchonmogelijk maken
-
Dutchuitschakelen, deactiveren
142.
-
Dutchmasseren
143.
144.
-
Dutchzich beijveren, proberen, nastreven
145.
-
Dutchpromoveren, afstuderen
-
Dutchpromoveren, afstuderen
146.
147.
-
Dutchzichtbaar, zichtbare
148.
-
Dutchheropbouwen, wederopbouwen, verbouwen
149.
150.
-
Dutchtewerkstellen
151.
-
Dutchverminderen, verlagen
-
Dutchcheckverminderen, checkreduceren
152.
-
Dutchvrijen, de liefde bedrijven
153.
-
Dutchaanzetten, inschakelen
154.
-
Dutchformatteren
155.
-
Dutchpoepen
156.
-
Dutchaannemen, veronderstellen
157.
-
Dutchcheckkakken poepen , checkschijten
158.
-
Dutchvoltooien
159.
-
Dutchvertrekken
160.
-
Dutchbekennen, erkennen
161.
-
Dutchstichten
162.
-
Dutchonderdrukken
163.
-
Dutchvallen
164.
-
Dutchtoedoen
165.
-
Dutchuitoefenen
166.
-
Dutchopbellen
-
Swahilikupiga simu
-
Dutchbezoeken
167.
-
Dutchvergeven, kwijtschelden, ontheffen, ontslaan van een verplichting
168.
-
Dutchcreëren, scheppen, maken
-
Swahiliumba
-
Dutchcreëren, scheppen, ontwerpen
169.
-
Dutchklaarkomen, komen
170.
171.
172.
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
-
Dutchontspannen
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
173.
-
Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan
174.
-
Dutchwreken
175.
-
Dutchsamenvoegen, verenigen
-
Dutchsamenkomen
-
Dutchlid worden van, toetreden
176.
-
Dutchingeven, invoeren
177.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
178.
-
Dutchneerstorten
-
Dutchvastlopen
179.
-
Dutchaanraken, beroeren, raken
-
Swahiligusa
180.
-
Dutchteisteren
181.
-
Dutchontwapenen
182.
-
Dutchhandelen
-
Swahilitenda
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Swahilitenda
183.
-
Dutchberichten, rapporteren
184.
-
Dutchwippen
185.
-
Dutchescaleren
186.
-
Dutchverhinderen
187.
-
Dutchbleken
188.
-
Dutchomringen, omcirkelen, omsluiten, omsingelen, insluiten
189.
-
Dutchbombarderen
190.
-
Swahilichonjo, tahadhari
191.
-
Dutchsamenwerken
192.
-
Dutchverkrachten
193.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
194.
-
Dutchorganiseren
-
Swahilipanga
195.
-
Dutchbevrijden, redden, verlossen
196.
-
Dutchvergiftigen
197.
-
Dutchopbellen
-
Swahilikupiga simu
-
Dutchbezoeken
198.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
199.
-
Dutchstrijken
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
200.
-
Dutcheetwaren
201.
202.
-
Dutchsorteren
-
Dutchrangschikken
203.
-
Dutchfotoshoppen
204.
205.
-
Dutchsnijden in, verminderen
206.
-
Dutchdaten
207.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
208.
-
Dutchschaden, beschadigen
209.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
210.
-
Dutchsmoren
211.
-
Dutchsieren, opsmukken, decoreren
212.
-
Dutcheen klacht indienen, klagen
-
Swahililalamika
213.
-
Dutchcombineren
214.
-
Dutcheindigen, ophouden, einden
-
Swahilimwisho, dali
-
Dutchbeëindigen
-
Swahilimwisho
215.
-
Dutchvergroten
216.
-
Dutchbotsen
217.
-
Dutchherhalen, wederhalen, herdoen, herzeggen
218.
-
Dutchdoordraaien
219.
220.
-
Dutchstrippen
221.
-
Dutchopbellen
-
Swahilikupiga simu
-
Dutchbezoeken
222.
-
Dutchafluisteren, luistervinken
223.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
224.
-
Swahiliaibisha
225.
-
Dutchzich keren tegen
226.
-
Swahilimajaribio
227.
-
Dutchprogrammeren
-
Swahiliprogramu
228.
-
Dutchopbellen
-
Swahilikupiga simu
-
Dutchbezoeken
229.
230.
-
Dutchfabriceren
231.
-
Dutchfloreren, bloeien
232.
-
Dutchberichten, rapporteren
233.
-
Dutchkopiëren
234.
-
Dutchmishandelen
235.
-
Dutchboycot
236.
-
Dutchomlopen, omrijden etc.
-
Dutchomleiden
237.
-
Dutchsamenvoegen, verbinden
238.
239.
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
240.
-
Dutchveronderstellen
241.
-
Dutche-mailen, mailen
242.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
243.
-
Dutchhoren thuishoren bij
244.
-
Dutchdoteren
245.
-
Dutchrijzen, opstijgen
-
Dutchopstaan
246.
-
Dutchhandelen
-
Swahilitenda
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Swahilitenda
247.
-
Dutchsolderen
248.
-
Dutchzuchten
249.
-
Dutchherzien
250.
-
Dutchstichten
251.
-
Dutchvolharden
252.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
-
Swahilishinikizo
253.
-
Dutchfunctionerend, operationeel, werkend
254.
-
Dutchskiën
255.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen
-
Dutchstarten
-
Dutchopschrikken
256.
-
Dutchschoppen, stampen qualifier
257.
-
Dutchverstikken, stikken
258.
259.
-
Dutchin acht nemen, overwegen, bedenken
260.
-
Dutchopvullen, aanvullen
261.
-
Dutchblozen
262.
-
Dutchverdwijnen, smelten, krimpen
263.
-
Dutcheen wind laten, een scheet laten
264.
265.
-
Dutchpendelen
266.
-
Dutchondertekenen
-
Dutchondertekenen
267.
-
Dutchwaarschuwen, verwittigen, waarnen
-
Swahiliashiria
268.
-
Dutchbeschrijven, omschrijven
269.
-
Dutchinjecteren, inspuiten
270.
-
Dutchsnijden in, verminderen
271.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
272.
273.
-
Dutchduren
274.
-
Dutchlifter
275.
-
Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen
276.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
277.
-
Dutchkleineren, denigreren
278.
-
Dutchlassen, wellen
279.
-
Dutchgaranderen
280.
-
Dutchaanhalen, citeren
281.
-
Dutchbeslissen, besluiten
282.
-
Dutchbenadrukken
283.
-
Dutchzweven
284.
-
Dutchbereiken, realiseren
-
Dutchbereiken, realiseren, verwerven, winnen, verkrijgen
285.
-
Dutchduren
286.
287.
-
Dutchaanwezig
-
Dutchvoorstellen, presenteren
288.
-
Dutchdefiniëren
289.
-
Dutchbarsten
290.
-
Dutchverbaasd
291.
-
Swahilimzani
292.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
293.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
294.
-
Dutchonderscheiden
295.
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
296.
-
Dutchdoor de vingers zien
297.
-
Dutchneeded
298.
-
Dutchgenoegen nemen
299.
-
Dutchboeren
300.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
301.
302.
303.
304.
-
Dutchuitvinden, uitdenken
305.
-
Dutchremmen
306.
-
Dutchbegrijpen, bevatten
307.
-
Dutchbelang hechten aan, zich inlaten
308.
-
Dutchhandelen
-
Swahilitenda
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Swahilitenda
309.
310.
-
Dutchcheckhet niet eens zijn , checkhet oneens zijn
311.
-
Dutchprogrammeren
312.
-
Dutchinpakken
313.
-
Dutchtoestemmen (in), instemmen (met)
314.
-
Dutchinterviewen
315.
-
Dutchmeedoen, deelnemen, participeren
-
Swahilishiriki
316.
-
Dutchkraken
317.
318.
-
Dutchafmelden
319.
-
Dutchachtervolgen, achternazitten, achternajagen
-
Swahilineeded
320.
-
Dutchhelpen, bijstaan
321.
-
Dutchveronderstellen, gissen
322.
-
Dutchgalvaniseren, verzinken
323.
-
Dutchde
324.
-
Dutchdaten
325.
-
Dutchafscheiden
326.
327.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
328.
-
Dutchweerleggen, refuteren
329.
-
Dutchdoezelen
330.
-
Dutchcheckonderzoeken, checkuitvissen, checkuitzoeken, checknagaan
331.
-
Dutchterugtrekken
-
Dutchcheckterugtreden
332.
-
Dutchoppoetsen
333.
334.
-
Swahilikuorodesha
335.
-
Dutchbewerken, wijzigen
336.
-
Dutchstimuleren, aansporen, prikkelen
-
Dutchstimuleren, prikkelen
337.
-
Dutchcheckweerstaan
338.
-
Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)
339.
-
Dutchstikken
340.
-
Dutchdoorgaan, verdergaan
341.
-
Dutchoplossen
-
Dutchbesluiten, beslissen, zich
342.
-
Dutchsmaken
343.
-
Dutchvan boord gaan, ontschepen
344.
-
Dutchtoevoegen
345.
-
Dutchomarmen, omhelzen, knuffelen
346.
-
Dutchsnappen, begrijpen
347.
348.
-
Dutchoefenen
349.
350.
-
Dutchoverlappen
351.
352.
-
Dutchbieden
353.
-
Dutchbecommentariëren
354.
-
Dutchbereiken, realiseren
355.
-
Dutchleegmaken, legen
356.
-
Dutchbinnenvallen
357.
-
Swahilikwazo
358.
-
Dutchregelen
359.
-
Dutchafschuiven
360.
-
Dutchafwezig, weg, absent
361.
362.
-
Dutchomcirkelen
-
Dutchcirkelen
363.
-
Dutchuitrekenen, berekenen
364.
-
Dutchgorgelen
365.
-
Dutchopleggen
366.
-
Dutchjoggen
367.
-
Dutchminachten, versmaden
368.
-
Dutchaanraden, aanbevelen
369.
-
Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen
370.
-
Dutchherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutchonderkennen
-
Dutchcheckherkennen, checkonderkennen
371.
-
Dutchafkeuren
372.
-
Dutchverwachten
-
Swahilichecktazamia
373.
-
Dutchweglopen
374.
-
Dutchaanpassen, verstellen
375.
376.
-
Dutchverkreukelen
377.
-
Dutchrechttrekken, rechtzetten
378.
-
Swahiliifadhi
379.
-
Dutchjongeleren
380.
381.
-
Dutchkloppen, aankloppen
382.
-
Dutchvereren
383.
-
Dutchcheckzich overgeven
384.
-
Dutchbinnendringen
385.
-
Dutchzwellen, opzwellen, aanzwellen
-
Swahilifura, vimba
386.
-
Dutchonderwerpen
387.
-
Dutchafschaffen, opheffen
-
Dutchvernietigen, buiten werking stellen
388.
-
Dutchsnijden in, verminderen
389.
-
Dutchbogen
390.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
391.
-
Dutchweerstaan
392.
-
Dutchdoordringen
393.
-
Dutchsmaden
394.
-
Dutchcheckvereisen
395.
-
Dutchin een notendop
396.
-
Dutchfrauderen
397.
-
Dutchseks hebben
398.
-
Dutchondersteunen, staande houden
399.
-
Dutchboren, steken
400.
-
Dutchverafschuwen
401.
-
Dutchopzoeken
402.
-
Dutchuitzetten, deporteren
403.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
404.
-
Dutchhuren
405.
-
Dutchschadelijk
406.
-
Dutchdrukken, afdrukken, printen
407.
408.
-
Dutchbeschermen, beveiligen
-
Swahilikukinga, linda
409.
-
Dutchverbrodden, verprutsen
410.
-
Dutchdetecteren
411.
-
Dutchreserveren, beschermen
-
Dutchreserveren
412.
413.
-
Dutchaanpassen, instellen
414.
-
Dutchexamineren
415.
-
Dutchinterneren
416.
417.
-
Dutchvoorwenden
418.
-
Dutchaanwijzen, aanduiden, wijzen op
419.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
420.
-
Dutchafnemen
421.
-
Dutchcompliceren
422.
-
Dutchgraveren
423.
-
Dutchzich opstapelen, (zich) vermeerderen, accumuleren
424.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen, initiëren
425.
-
Dutchvoorbereiden, prepareren
-
Swahiliandaa
426.
-
Dutchverrijken
427.
-
Dutchschaatsen
428.
-
Dutchvrijspreken
-
Dutchvrijspreken, kwijtschelden, verlossen
429.
-
Dutchdetineren
430.
-
Dutchloslaten
431.
-
Dutchrolschaatsen
432.
-
Dutchcomprimeren, samendrukken, verdichten
-
Dutchcomprimeren, samenvatten, verdichten
433.
-
Dutchaangeven
434.
-
Dutchin trance brengen
435.
-
Dutchanalyseren, ontleden
436.
-
Dutchzwijgen, stilvallen
437.
-
Dutchflauwvallen, qualifiernl
438.
-
Dutchopgraven
439.
-
Dutchoverwinteren, een winterslaap houden
440.
-
Dutchwreken, wraak nemen
441.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
442.
-
Dutchproeflezen
443.
-
Swahiliwekeza
444.
-
Dutchborduren
445.
-
Dutchhersenspoelen
446.
-
Dutchdehydrateren
447.
-
Dutchuploaden
448.
-
Dutchachtervolgen
449.
-
Dutchinvoegen
450.
451.
-
Dutchcompenseren
452.
-
Dutchcorresponderen
453.
-
Dutchovertrekken
-
Swahilivibanda
454.
-
Dutchbedriegen, in de maling nemen
-
Swahilifala, mjinga
455.
-
Dutchonderzoeken, bekijken, bestuderen, bestuderen
-
Swahiliukale, chunguza
-
Dutchonderzoeken, een onderzoek instellen, uitzoeken
-
Swahiliukale, chunguza
456.
-
Dutchzwanger worden
457.
458.
-
Dutchsurfen
459.
-
Dutchtwitteren, tweeten
460.
-
Dutchvoorwenden, doen also, veinzen, pretenderen
461.
-
Dutchrepareren, herstellen
462.
-
Dutchontbinden
463.
-
Dutcheen plezier doen
464.
-
Dutchoverdrijven
465.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
466.
-
Dutchzich tussenkomen, bemoeien
467.
-
Dutchopzeggen
468.
-
Dutchuitspreken
469.
470.
-
Dutchverwijten, berispen
471.
-
Dutchantwoorden
-
Swahilijibu
472.
-
Dutchbevestigen, beamen
473.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
474.
475.
-
Dutchbewerkstelligen
-
Swahilimadhara
476.
477.
-
Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier
-
Swahilikutapika
478.
-
Dutchaanklagen
479.
-
Dutchaanwerven, aanstellen
480.
481.
-
Dutchaflopen, vervallen, verstrijken, verlopen
482.
-
Dutchvallen
483.
-
Dutchborstvoeding geven, de borst geven, zogen
484.
-
Dutchbijeen roepen, bijeen roepen
485.
-
Dutchvoorschrijven
-
Dutchvoorschrijven
486.
-
Dutchidentificeren
487.
-
Dutchzeilen
488.
-
Dutchkleven, plakken
-
Swahilikijiti
-
Dutchneergooien
-
Swahilikijiti
489.
490.
-
Dutchexploderen, ontploffen
491.
-
Dutchten huwelijk vragen
492.
-
Dutchbeschadigen
-
Dutchruïneren,verwoesten
-
Dutchontmantelen
493.
-
Dutchtelefoneren
494.
-
Dutchinstorten
495.
-
Dutchjodelen
496.
-
Dutchherinneren
497.
-
Dutchvegen
498.
-
Dutchsteunen
-
Dutchsteunen, ondersteunen
499.
-
Dutchcheckwegen
500.
-
Dutchcheckknijpen
501.
-
Dutchgissen, vermoeden, veronderstellen
502.
-
Dutchrondspoken
503.
504.
-
Dutchafhankelijk
505.
-
Dutchervaren, meemaken, ondergaan, ondervinden, beleven
-
Swahilitajiriba, uzoefu
506.
-
Dutchhengelen
507.
-
Dutchweerkaatsen, weerspiegelen
508.
-
Dutchuitstellen
509.
-
Swahiliuteuzi
510.
-
Dutchstompen, met de vuist slaan
511.
512.
-
Dutchejaculeren
513.
-
Dutchkrimpen
514.
-
Dutchreciteren
515.
-
Dutchschenden
516.
-
Dutchhuilen, jammeren
517.
-
Dutchbijwerken, op punt stellen
English translator: Dutch Swahili suru Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare