suru Dutch - Tagalog
1.
-
Dutchrebelleren, opstaan
2.
-
Dutchtrillen, vibreren
3.
-
Dutchuitmaken
4.
-
Dutchdraaien
5.
-
Dutchparkeren
6.
-
Dutchinchecken
7.
-
Dutchaanvaarden, accepteren
-
Tagalogtanggapin
-
Dutchaanvaarden, accepteren
-
Tagalogsang-ayunan
8.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
-
Tagalogduda, alinlangan
9.
-
Dutchslikken, doorslikken
10.
-
Dutchverbannen
11.
-
Dutchrazen
12.
-
Dutchbijdragen
13.
-
Dutchbevuilen
14.
-
Dutchruilen
-
Tagalogmagpalitan, magbaligyaan
15.
-
Tagalogmaintindihan
-
Dutchcheckverstaan, checkbegrijpen, checkbut “begrijpen” or “snappen” a concept or idea or decision.
-
Tagalogcheckmaintidihan
16.
-
Dutchuitsluiten
17.
-
Dutchvervolgen
18.
-
Dutchvoortdurend, eeuwig
19.
20.
-
Dutchontkennen
21.
-
Dutchonderbreken
22.
-
Dutchmartelen, folteren
23.
-
Dutchbekvechten, ruzieën, ruzie maken, redetwisten, twisten
24.
-
Dutchcheckaanwrijven
25.
-
Dutchontwikkelen
26.
-
Dutchontslag nemen
27.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
-
Tagalogduda, alinlangan
28.
-
Dutchprogrammeren
29.
-
Dutchmarcheren
30.
-
Dutchafkeuren
31.
-
Dutchkloppen, aankloppen
32.
-
Dutchlekken
33.
-
Dutcharchiveren
34.
-
Dutchdownloaden, afladen, binnenhalen, binnenladen
35.
-
Dutchbedienen
36.
-
Dutchvreemdgaan
37.
-
Dutchongedaan maken, tenietdoen, ontdoen
38.
-
Tagaloggamasin
39.
40.
41.
-
Dutchdupliceren
42.
-
Dutchuit ... stappen, afstappen van ...
43.
-
Dutchrijmen
44.
-
Dutchherstarten, heropstarten
45.
46.
-
Dutchbelichten
47.
-
Dutchexperimenteren
48.
-
Dutchoverwinnen
49.
-
Dutchabsorberen, (in zich) opnemen
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
-
Dutchverdiepen, bezighouden, in beslag nemen
-
Dutchconsumeren, opgebruiken
-
Dutchin last nemen, overnemen
50.
-
Dutchcheckopmerken, checkbemerken
51.
-
Dutchoverdragen
-
Dutchoverbrengen
-
Dutchoverdragen
52.
-
Dutchaarzelen
53.
-
Dutchinvoeren, importeren
54.
-
Dutchvoorspellen
55.
-
Dutchschijten
56.
-
Dutcharchiveren
-
Dutchopslaan
57.
-
Dutchonverzoenlijk, irreconciliabel, onverenigbaar
58.
-
Dutchbroeden
59.
-
Dutchprogrammeren
60.
-
Dutchopvoeren
61.
-
Dutchanterieur
62.
-
Dutchalomtegenwoordig
63.
-
Dutchvertegenwoordigen, representeren
64.
65.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
66.
67.
-
Dutchtelen, verbouwen
68.
-
Dutchopkalefateren, renoveren, opknappen
69.
-
Dutchvergelijken
70.
-
Dutchbezitten, hebben
71.
-
Dutchkoesteren
-
Tagalogpangalagaan
72.
-
Dutchzuiveren, louteren
73.
-
Dutchberoven, bestelen
-
Dutchcheckroven
74.
75.
-
Dutchcheckaansporen
76.
-
Dutchuitdrukken
77.
-
Dutchonderschatten
78.
-
Dutchhervatten, voortzetten
79.
-
Dutchbereiken, aankomen, arriveren
-
Tagalogdumating
-
Dutchaankomen, arriveren, bereiken
-
Tagalogdumating
80.
-
Dutchterugtrekken
81.
82.
-
Dutchaankondigen, declareren, verkonden qualifier
83.
-
Dutchontcijferen
84.
-
Dutchecht, werkelijk
85.
-
Dutchverwerpen, afwijzen
86.
-
Dutchverlenen
87.
-
Dutchverhoren, ondervragen, interrogeren
88.
-
Dutchannexeren, inlijven
89.
-
Dutchdoodgaan
-
Dutchslagen
-
Dutchvoorbijgaan
90.
-
Dutchlater, posterieur
91.
92.
-
Dutchhoesten, kuchen
93.
-
Dutchgeeuwen, gapen
94.
-
Dutchaandrijven, opereren
95.
-
Dutchuitstorten, uitbraken
-
Dutchstromen, gutsen
96.
-
Dutchretourneren
97.
98.
-
Dutchaanbidden, adoreren
-
Dutchaanbidden, adoreren
99.
-
Dutchsamenvatten
100.
-
Dutchevacueren
101.
-
Dutchschaterlachen
-
Tagaloghumalakhak qualifier
102.
-
Dutchinchecken
103.
-
Dutchmasturberen
-
Tagalogsalsal
104.
-
Dutchurineren, plassen
105.
-
Dutchverzoeken
106.
-
Dutchtoewijzen
107.
-
Dutchverraden
108.
-
Dutchverslechteren, slechter maken
-
Dutchverslechteren
109.
-
Dutchworstelen
110.
-
Dutchopscheppen
111.
-
Dutchflauwvallen, bezwijmen
112.
-
Dutchduren
113.
-
Dutchbevelen, verordonneren
-
Dutchbestellen
114.
-
Dutchfungeren, dienen
-
Dutchfunctioneren
115.
-
Dutchbeheren, leiden, managen
116.
-
Dutchverfrissen
117.
-
Dutchaansteken
118.
119.
-
Dutchbruinen
120.
-
Dutchprogrammeren
121.
-
Dutchontmoeten, stuiten/botsen (op ...), treffen
122.
-
Dutchadviseren, raadgeven, advies geven
-
Dutchinformeren, inlichten
123.
-
Dutchinformeren, inlichten, voorlichten
124.
-
Dutchaanpassen, instellen
-
Tagalogayusin, iayos, mag-ayos, isaayos
125.
-
Dutchrazen
126.
-
Dutchcheckschenden
127.
-
Dutchvoorstellen, indienen, presenteren
-
Dutchaanbieden, presenteren, vertonen, voorstellen
128.
-
Dutchverbieden
129.
-
Dutchaanmelden, inloggen
130.
-
Dutchladen
131.
-
Dutchsmaken
132.
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
133.
-
Dutchoverschatten
134.
-
Dutchbegroeten, ontvangen
135.
136.
-
Dutchversporen
137.
-
Dutchcheckhelen, checkgenezen
138.
-
Dutchonmogelijk maken
-
Dutchuitschakelen, deactiveren
139.
-
Dutchmasseren
140.
141.
-
Dutchzich beijveren, proberen, nastreven
142.
-
Dutchpromoveren, afstuderen
-
Dutchpromoveren, afstuderen
143.
-
Dutchstimuleren, prikkelen
-
Dutchexciteren
144.
-
Dutchzichtbaar, zichtbare
-
Tagalogtahaw, nakikita
145.
-
Dutchheropbouwen, wederopbouwen, verbouwen
146.
-
Dutchwaarnemen
147.
-
Dutchtewerkstellen
148.
-
Dutchverminderen, verlagen
-
Tagalogmaliwin, magmaliw
-
Dutchcheckverminderen, checkreduceren
149.
-
Dutchvrijen, de liefde bedrijven
150.
-
Dutchaanzetten, inschakelen
151.
-
Dutchformatteren
152.
-
Tagalogsadanumin
153.
-
Dutchpoepen
-
Tagalogpagdumi, pagtae
154.
-
Dutchaannemen, veronderstellen
155.
-
Dutchcheckkakken poepen , checkschijten
-
Tagalogpagjebs
156.
-
Dutchvoltooien
157.
-
Dutchvertrekken
-
Tagalogumalís
158.
-
Dutchbekennen, erkennen
159.
-
Dutchstichten
160.
-
Tagalogipasahat
161.
-
Dutchonderdrukken
162.
-
Dutchvallen
163.
-
Dutchtoedoen
164.
-
Dutchuitoefenen
165.
-
Dutchopbellen
-
Tagalogqualifiertl
-
Dutchbezoeken
166.
-
Dutchvergeven, kwijtschelden, ontheffen, ontslaan van een verplichting
167.
-
Dutchcreëren, scheppen, maken
-
Dutchcreëren, scheppen, ontwerpen
168.
-
Dutchklaarkomen, komen
169.
170.
171.
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
-
Dutchontspannen
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
172.
-
Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan
173.
-
Dutchwreken
174.
-
Dutchsamenvoegen, verenigen
-
Dutchsamenkomen
-
Dutchlid worden van, toetreden
175.
-
Dutchingeven, invoeren
176.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
177.
-
Dutchneerstorten
-
Dutchvastlopen
178.
-
Dutchaanraken, beroeren, raken
179.
-
Dutchteisteren
180.
-
Dutchontwapenen
181.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
182.
-
Tagalogpaala
183.
-
Dutchberichten, rapporteren
184.
-
Dutchwippen
185.
-
Dutchescaleren
186.
-
Dutchverhinderen
187.
-
Dutchbleken
188.
-
Dutchomringen, omcirkelen, omsluiten, omsingelen, insluiten
189.
-
Dutchbombarderen
190.
-
Dutchsamenwerken
191.
-
Dutchverkrachten
-
Tagaloglaspagin, gahisin qualifier
192.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
193.
-
Dutchorganiseren
194.
-
Tagalogbura
195.
-
Dutchbevrijden, redden, verlossen
196.
-
Dutchvergiftigen
197.
-
Dutchopbellen
-
Tagalogqualifiertl
-
Dutchbezoeken
198.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
199.
-
Dutchstrijken
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
200.
-
Dutcheetwaren
201.
202.
-
Dutchsorteren
-
Dutchrangschikken
203.
-
Dutchfotoshoppen
204.
-
Dutchbeledigen
205.
-
Dutchsnijden in, verminderen
206.
-
Dutchdaten
207.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
208.
-
Dutchschaden, beschadigen
209.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Tagalogsadyain, kusain, tikisin
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Tagalogibig sabihin
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Tagalogmangahulugan, ipakahulugan
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
210.
-
Dutchsmoren
211.
-
Dutchsieren, opsmukken, decoreren
212.
-
Dutcheen klacht indienen, klagen
-
Tagalogcheckreklamo
213.
-
Dutchcombineren
214.
-
Dutcheindigen, ophouden, einden
-
Tagalogmatapos
-
Dutchbeëindigen
-
Tagalogtapusin
215.
-
Dutchvergroten
216.
-
Dutchbotsen
217.
-
Dutchherhalen, wederhalen, herdoen, herzeggen
218.
-
Dutchdoordraaien
219.
-
Dutchbeloven
220.
-
Dutchstrippen
221.
-
Dutchopbellen
-
Tagalogqualifiertl
-
Dutchbezoeken
222.
-
Dutchafluisteren, luistervinken
223.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
224.
-
Dutchzich keren tegen
225.
-
Tagalogsubukin
226.
-
Dutchprogrammeren
227.
-
Dutchopbellen
-
Tagalogqualifiertl
-
Dutchbezoeken
228.
-
Dutchverachten
229.
-
Dutchfabriceren
230.
-
Dutchfloreren, bloeien
231.
-
Dutchberichten, rapporteren
232.
-
Dutchkopiëren
233.
-
Dutchmishandelen
234.
-
Dutchboycot
235.
-
Dutchomlopen, omrijden etc.
-
Dutchomleiden
236.
-
Dutchsamenvoegen, verbinden
237.
-
Dutchoptekenen
238.
-
Dutchconcentreren
-
Tagalogpalaputin
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
239.
-
Dutchveronderstellen
240.
-
Dutche-mailen, mailen
241.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
242.
-
Dutchhoren thuishoren bij
243.
-
Dutchdoteren
244.
-
Dutchrijzen, opstijgen
-
Dutchopstaan
245.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
246.
-
Dutchsolderen
247.
-
Dutchzuchten
248.
-
Dutchherzien
249.
-
Dutchstichten
250.
-
Dutchvolharden
251.
-
Tagalogdespigurahin, papangitin
252.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
253.
-
Dutchfunctionerend, operationeel, werkend
254.
255.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen
-
Dutchstarten
-
Dutchopschrikken
256.
-
Dutchschoppen, stampen qualifier
257.
-
Dutchverstikken, stikken
258.
259.
-
Dutchin acht nemen, overwegen, bedenken
260.
-
Dutchopvullen, aanvullen
261.
262.
-
Dutchverdwijnen, smelten, krimpen
263.
-
Dutcheen wind laten, een scheet laten
264.
-
Dutchdanken
265.
-
Dutchpendelen
266.
-
Dutchondertekenen
-
Dutchondertekenen
267.
-
Dutchwaarschuwen, verwittigen, waarnen
-
Tagalogipababala, babalaan
268.
-
Dutchbeschrijven, omschrijven
269.
-
Dutchinjecteren, inspuiten
270.
-
Dutchsnijden in, verminderen
271.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
272.
273.
-
Dutchduren
274.
-
Dutchlifter
275.
-
Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen
276.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
277.
-
Dutchkleineren, denigreren
278.
-
Dutchlassen, wellen
279.
-
Dutchgaranderen
280.
-
Dutchaanhalen, citeren
281.
-
Dutchbeslissen, besluiten
282.
-
Dutchbenadrukken
283.
-
Dutchzweven
284.
-
Dutchbereiken, realiseren
-
Dutchbereiken, realiseren, verwerven, winnen, verkrijgen
285.
-
Dutchduren
286.
287.
-
Dutchaanwezig
-
Dutchvoorstellen, presenteren
288.
-
Dutchdefiniëren
289.
-
Dutchbarsten
290.
-
Dutchverbaasd
291.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
292.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Tagalogsadyain, kusain, tikisin
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Tagalogibig sabihin
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Tagalogmangahulugan, ipakahulugan
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
293.
-
Dutchonderscheiden
294.
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
-
Tagalogmamahala, pamahalaan
295.
-
Dutchdoor de vingers zien
296.
-
Dutchneeded
297.
-
Dutchgenoegen nemen
298.
-
Dutchboeren
299.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
300.
-
Dutchplaatsen
301.
-
Dutchniezen
302.
-
Dutchuitvinden, uitdenken
303.
304.
-
Dutchbegrijpen, bevatten
305.
-
Dutchbelang hechten aan, zich inlaten
306.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
307.
308.
-
Dutchcheckhet niet eens zijn , checkhet oneens zijn
309.
-
Dutchprogrammeren
310.
-
Dutchinpakken
311.
-
Dutchtoestemmen (in), instemmen (met)
312.
-
Dutchinterviewen
313.
-
Dutchmeedoen, deelnemen, participeren
314.
-
Dutchkraken
315.
-
Dutchdanken
316.
-
Dutchafmelden
317.
-
Dutchachtervolgen, achternazitten, achternajagen
318.
-
Dutchhelpen, bijstaan
319.
-
Dutchveronderstellen, gissen
320.
-
Dutchgalvaniseren, verzinken
321.
-
Dutchde
322.
-
Dutchdaten
323.
-
Dutchafscheiden
324.
-
Dutchkoken
325.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
326.
-
Dutchweerleggen, refuteren
327.
-
Dutchdoezelen
328.
-
Dutchcheckonderzoeken, checkuitvissen, checkuitzoeken, checknagaan
329.
-
Dutchterugtrekken
-
Dutchcheckterugtreden
330.
-
Dutchoppoetsen
331.
-
Dutchplaatsen
332.
-
Dutchbewerken, wijzigen
333.
-
Dutchstimuleren, aansporen, prikkelen
-
Dutchstimuleren, prikkelen
334.
-
Dutchcheckweerstaan
335.
-
Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)
-
Tagalogimbutin
336.
-
Dutchstikken
337.
-
Dutchdoorgaan, verdergaan
338.
-
Dutchoplossen
-
Dutchbesluiten, beslissen, zich
339.
-
Dutchsmaken
340.
-
Dutchvan boord gaan, ontschepen
341.
-
Dutchtoevoegen
-
Tagalogdagdagan, magdagdag, dagdagin
342.
-
Dutchomarmen, omhelzen, knuffelen
343.
-
Dutchsnappen, begrijpen
344.
-
Dutchtrouwen
-
Dutchtrouwen, huwen, zich in de echt verbinden
345.
-
Dutchoefenen
346.
-
Dutchofferen
347.
-
Dutchoverlappen
348.
349.
-
Dutchbieden
350.
-
Dutchbecommentariëren
351.
-
Dutchbereiken, realiseren
352.
-
Dutchleegmaken, legen
353.
-
Dutchbinnenvallen
354.
-
Dutchregelen
355.
-
Dutchafschuiven
356.
-
Dutchafwezig, weg, absent
-
Tagalogliban, huwat
357.
358.
-
Dutchomcirkelen
-
Dutchcirkelen
359.
-
Dutchuitrekenen, berekenen
-
Tagalogtuusin, magtuos
360.
-
Dutchgorgelen
361.
-
Dutchopleggen
362.
-
Dutchjoggen
363.
-
Dutchminachten, versmaden
364.
-
Dutchaanraden, aanbevelen
365.
-
Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen
366.
-
Dutchherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutchonderkennen
-
Dutchcheckherkennen, checkonderkennen
367.
-
Dutchafkeuren
368.
-
Dutchverwachten
369.
-
Dutchweglopen
370.
-
Dutchaanpassen, verstellen
371.
-
Dutchbeter maken, verbeteren
-
Dutchbeteren
372.
-
Dutchverkreukelen
373.
-
Dutchrechttrekken, rechtzetten
374.
-
Dutchjongeleren
375.
-
Dutchbesturen, rijden
-
Dutchrijden
376.
-
Dutchkloppen, aankloppen
377.
-
Dutchvereren
378.
-
Dutchcheckzich overgeven
379.
-
Dutchbinnendringen
380.
-
Dutchzwellen, opzwellen, aanzwellen
381.
-
Dutchonderwerpen
382.
-
Dutchafschaffen, opheffen
-
Dutchvernietigen, buiten werking stellen
383.
-
Dutchsnijden in, verminderen
384.
-
Dutchbogen
385.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
386.
-
Dutchweerstaan
387.
-
Dutchdoordringen
388.
-
Dutchsmaden
389.
-
Dutchcheckvereisen
390.
-
Dutchin een notendop
391.
-
Dutchfrauderen
392.
-
Dutchseks hebben
393.
-
Dutchondersteunen, staande houden
394.
-
Dutchboren, steken
395.
-
Tagalogabatan
396.
-
Dutchverafschuwen
397.
-
Dutchopzoeken
398.
-
Dutchuitzetten, deporteren
399.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
400.
-
Dutchhuren
401.
-
Dutchschadelijk
402.
-
Dutchdrukken, afdrukken, printen
403.
404.
-
Dutchbeschermen, beveiligen
405.
-
Dutchverbrodden, verprutsen
406.
-
Dutchdetecteren
407.
-
Dutchreserveren, beschermen
-
Dutchreserveren
408.
-
Dutchafhangen
409.
-
Dutchaanpassen, instellen
-
Tagalogayusin, iayos, mag-ayos, isaayos
410.
-
Dutchexamineren
411.
-
Dutchinterneren
412.
-
Dutchvoorwenden
413.
-
Dutchaanwijzen, aanduiden, wijzen op
414.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
415.
-
Dutchafnemen
416.
-
Dutchcompliceren
417.
-
Dutchgraveren
418.
-
Dutchzich opstapelen, (zich) vermeerderen, accumuleren
419.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen, initiëren
420.
-
Dutchvoorbereiden, prepareren
421.
-
Dutchverrijken
422.
423.
-
Dutchvrijspreken
-
Dutchvrijspreken, kwijtschelden, verlossen
424.
-
Dutchdetineren
425.
-
Dutchloslaten
426.
-
Dutchrolschaatsen
427.
-
Dutchcomprimeren, samendrukken, verdichten
-
Dutchcomprimeren, samenvatten, verdichten
428.
-
Dutchaangeven
429.
-
Dutchin trance brengen
430.
-
Dutchanalyseren, ontleden
431.
-
Tagalogsara
-
Tagalogkulongtago
-
Dutchzwijgen, stilvallen
432.
-
Dutchflauwvallen, qualifiernl
433.
-
Dutchopgraven
434.
-
Dutchoverwinteren, een winterslaap houden
435.
-
Dutchwreken, wraak nemen
436.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
437.
-
Dutchproeflezen
438.
-
Dutchborduren
439.
-
Dutchhersenspoelen
440.
-
Dutchdehydrateren
441.
-
Dutchuploaden
442.
-
Dutchachtervolgen
443.
-
Dutchinvoegen
444.
-
Dutchstrijden, vechten
-
Dutchvechten met, bevechten
445.
-
Dutchcompenseren
446.
-
Dutchcorresponderen
447.
-
Dutchovertrekken
448.
-
Dutchbedriegen, in de maling nemen
449.
-
Dutchonderzoeken, bekijken, bestuderen, bestuderen
-
Dutchonderzoeken, een onderzoek instellen, uitzoeken
450.
-
Dutchzwanger worden
-
Tagalogmaglihi
451.
-
Dutchsurfen
452.
-
Dutchtwitteren, tweeten
453.
-
Dutchvoorwenden, doen also, veinzen, pretenderen
454.
-
Dutchrepareren, herstellen
455.
-
Dutchontbinden
456.
-
Dutcheen plezier doen
457.
-
Dutchoverdrijven
458.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
459.
-
Dutchzich tussenkomen, bemoeien
-
Tagalogmanghimasok, makiala
460.
-
Dutchopzeggen
461.
-
Dutchuitspreken
462.
463.
-
Dutchverwijten, berispen
464.
-
Dutchantwoorden
465.
-
Dutchbevestigen, beamen
466.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
467.
-
Dutchaanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten
468.
-
Dutchbewerkstelligen
469.
-
Dutchnegeren
470.
-
Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier
471.
-
Dutchaanklagen
472.
-
Dutchaanwerven, aanstellen
473.
-
Dutchaflopen, vervallen, verstrijken, verlopen
474.
-
Dutchvallen
475.
-
Dutchborstvoeding geven, de borst geven, zogen
-
Tagalogumut-ot, ut-utin, magpasuso
476.
-
Dutchbijeen roepen, bijeen roepen
477.
-
Dutchvoorschrijven
-
Dutchvoorschrijven
478.
-
Dutchidentificeren
479.
-
Dutchzeilen
480.
-
Dutchkleven, plakken
-
Dutchneergooien
481.
-
Dutchexploderen, ontploffen
482.
-
Dutchten huwelijk vragen
483.
-
Dutchbeschadigen
-
Dutchruïneren,verwoesten
-
Dutchontmantelen
484.
-
Dutchtelefoneren
485.
-
Dutchinstorten
486.
-
Dutchjodelen
487.
-
Dutchherinneren
488.
-
Dutchvegen
489.
-
Dutchsteunen
-
Dutchsteunen, ondersteunen
490.
-
Dutchcheckwegen
491.
-
Dutchcheckknijpen
492.
-
Dutchgissen, vermoeden, veronderstellen
493.
-
Dutchrondspoken
494.
-
Dutchverdelen
495.
-
Dutchafhankelijk
-
Tagalogdisarilinin
496.
-
Dutchervaren, meemaken, ondergaan, ondervinden, beleven
-
Tagalogdanas
497.
-
Dutchhengelen
498.
-
Dutchweerkaatsen, weerspiegelen
499.
-
Dutchuitstellen
500.
-
Dutchstompen, met de vuist slaan
501.
-
Dutchvragen
502.
-
Dutchejaculeren
503.
-
Dutchkrimpen
504.
-
Dutchreciteren
505.
-
Dutchschenden
506.
-
Dutchhuilen, jammeren
507.
-
Dutchbijwerken, op punt stellen
English translator: Dutch Tagalog suru Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare