suru Dutch - Macedonian
1.
-
Dutchrebelleren, opstaan
2.
-
Dutchtrillen, vibreren
3.
-
Dutchuitmaken
4.
-
Dutchdraaien
5.
-
Dutchparkeren
6.
-
Dutchinchecken
7.
-
Dutchaanvaarden, accepteren
-
Macedonianпримаприми
-
Dutchaanvaarden, accepteren
8.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
-
Macedonianсе сомнева
9.
-
Dutchslikken, doorslikken
10.
-
Macedonianодго́вара
11.
-
Dutchverbannen
-
Macedonianизгонува
-
Macedonianсе иселува
12.
13.
-
Dutchbijdragen
14.
-
Dutchbevuilen
15.
-
Dutchruilen
16.
-
Macedonianразбира
-
Dutchcheckverstaan, checkbegrijpen, checkbut “begrijpen” or “snappen” a concept or idea or decision.
17.
-
Dutchuitsluiten
18.
-
Dutchvervolgen
19.
-
Dutchvoortdurend, eeuwig
20.
-
Dutchsmeren
21.
-
Dutchontkennen
22.
-
Dutchonderbreken
23.
-
Dutchmartelen, folteren
24.
-
Dutchbekvechten, ruzieën, ruzie maken, redetwisten, twisten
25.
-
Dutchcheckaanwrijven
26.
-
Dutchontwikkelen
27.
-
Dutchontslag nemen
28.
-
Macedonianвежба
29.
-
Dutchtwijfelen, betwijfelen
-
Macedonianсе сомнева
30.
-
Dutchprogrammeren
31.
-
Dutchmarcheren
32.
-
Dutchafkeuren
33.
-
Dutchkloppen, aankloppen
34.
-
Dutchlekken
35.
-
Dutcharchiveren
36.
-
Dutchdownloaden, afladen, binnenhalen, binnenladen
-
Macedonianпре́зема, си́мнува
37.
38.
-
Dutchvreemdgaan
-
Macedonianмами
39.
-
Dutchongedaan maken, tenietdoen, ontdoen
40.
-
Dutchzorgen
41.
42.
-
Dutchdupliceren
43.
-
Dutchuit ... stappen, afstappen van ...
44.
-
Dutchrijmen
45.
-
Dutchherstarten, heropstarten
46.
-
Dutchschaatsen
47.
-
Dutchbelichten
48.
-
Dutchexperimenteren
-
Macedonianекспериментира
49.
-
Dutchoverwinnen
-
Macedonianнадминува
50.
-
Dutchabsorberen, (in zich) opnemen
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
-
Dutchverdiepen, bezighouden, in beslag nemen
-
Dutchconsumeren, opgebruiken
-
Dutchin last nemen, overnemen
51.
-
Dutchcheckopmerken, checkbemerken
52.
-
Dutchoverdragen
-
Dutchoverbrengen
-
Dutchoverdragen
53.
54.
-
Dutchinvoeren, importeren
55.
-
Dutchvoorspellen
56.
-
Dutchschijten
-
Macedoniancheckodi po golema nuzhdasere
57.
-
Macedonianподнесува
-
Dutcharchiveren
-
Macedonianархивира
-
Dutchopslaan
58.
-
Dutchonverzoenlijk, irreconciliabel, onverenigbaar
59.
-
Dutchbroeden
60.
-
Dutchprogrammeren
61.
-
Dutchopvoeren
62.
-
Dutchanterieur
63.
-
Dutchalomtegenwoordig
-
Macedonianсеприсутен
64.
-
Dutchvertegenwoordigen, representeren
65.
66.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
67.
-
Macedonianзамислува
68.
-
Dutchtelen, verbouwen
69.
-
Dutchopkalefateren, renoveren, opknappen
70.
-
Dutchvergelijken
-
Macedonianспоре́дуваспо́редисра́внува
71.
-
Dutchbezitten, hebben
-
Macedonianпоседува
72.
-
Dutchkoesteren
73.
-
Dutchzuiveren, louteren
74.
-
Dutchberoven, bestelen
-
Dutchcheckroven
75.
-
Dutchwikiën
76.
-
Dutchcheckaansporen
77.
-
Dutchuitdrukken
-
Macedonianизразуваизрази
78.
-
Dutchonderschatten
79.
-
Dutchhervatten, voortzetten
80.
-
Dutchbereiken, aankomen, arriveren
-
Dutchaankomen, arriveren, bereiken
81.
-
Dutchterugtrekken
82.
-
Macedonianзамислува
83.
-
Dutchaankondigen, declareren, verkonden qualifier
84.
-
Dutchontcijferen
85.
-
Dutchecht, werkelijk
86.
-
Dutchverwerpen, afwijzen
87.
-
Dutchverlenen
88.
-
Dutchverhoren, ondervragen, interrogeren
89.
-
Dutchannexeren, inlijven
90.
-
Dutchdoodgaan
-
Dutchslagen
-
Dutchvoorbijgaan
91.
-
Dutchlater, posterieur
92.
93.
-
Dutchhoesten, kuchen
-
Macedonianка́шла
94.
-
Dutchgeeuwen, gapen
-
Macedonianсе проѕева, зева
95.
-
Dutchaandrijven, opereren
96.
-
Dutchuitstorten, uitbraken
-
Dutchstromen, gutsen
97.
-
Dutchretourneren
98.
99.
-
Dutchaanbidden, adoreren
-
Dutchaanbidden, adoreren
100.
-
Dutchsamenvatten
101.
-
Dutchevacueren
102.
-
Dutchschaterlachen
103.
-
Dutchinchecken
104.
-
Dutchmasturberen
-
Macedonianмастурбира
105.
-
Dutchurineren, plassen
106.
107.
-
Dutchtoewijzen
108.
109.
-
Dutchverslechteren, slechter maken
-
Dutchverslechteren
110.
-
Dutchworstelen
111.
-
Dutchopscheppen
112.
-
Dutchflauwvallen, bezwijmen
113.
-
Dutchduren
114.
-
Dutchbevelen, verordonneren
-
Dutchbestellen
115.
-
Dutchfungeren, dienen
-
Dutchfunctioneren
116.
-
Dutchbeheren, leiden, managen
117.
-
Dutchverfrissen
118.
-
Dutchaansteken
119.
-
Macedonianпр́ди, пу́ва, ту́шка
-
Dutchwind
-
Macedonianпрдежпрдењепувеж
120.
-
Dutchbruinen
121.
-
Dutchprogrammeren
122.
-
Dutchontmoeten, stuiten/botsen (op ...), treffen
123.
-
Dutchadviseren, raadgeven, advies geven
-
Macedonianсове́тува
-
Dutchinformeren, inlichten
124.
-
Dutchinformeren, inlichten, voorlichten
-
Macedonianизвестуваинформира
125.
-
Dutchaanpassen, instellen
-
Macedonianме́сти
126.
127.
-
Dutchcheckschenden
128.
-
Dutchvoorstellen, indienen, presenteren
-
Dutchaanbieden, presenteren, vertonen, voorstellen
129.
-
Dutchverbieden
130.
-
Dutchaanmelden, inloggen
131.
-
Dutchladen
132.
-
Dutchsmaken
133.
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
-
Macedonianбори
134.
-
Dutchoverschatten
135.
-
Dutchbegroeten, ontvangen
136.
137.
-
Dutchversporen
138.
-
Macedonianизјавува
139.
-
Dutchcheckhelen, checkgenezen
140.
-
Dutchonmogelijk maken
-
Dutchuitschakelen, deactiveren
141.
-
Dutchmasseren
-
Macedonianмаси́ра, тр́ла
142.
143.
-
Dutchzich beijveren, proberen, nastreven
144.
-
Macedonianвмрежува
145.
-
Dutchpromoveren, afstuderen
-
Dutchpromoveren, afstuderen
146.
-
Dutchstimuleren, prikkelen
-
Dutchexciteren
147.
-
Dutchzichtbaar, zichtbare
-
Macedonianвидлив
148.
-
Dutchheropbouwen, wederopbouwen, verbouwen
149.
-
Dutchwaarnemen
150.
-
Dutchtewerkstellen
151.
-
Dutchverminderen, verlagen
-
Dutchcheckverminderen, checkreduceren
152.
-
Dutchvrijen, de liefde bedrijven
153.
-
Dutchaanzetten, inschakelen
154.
-
Dutchformatteren
155.
-
Dutchpoepen
156.
-
Dutchaannemen, veronderstellen
157.
-
Dutchcheckkakken poepen , checkschijten
158.
-
Dutchvoltooien
159.
-
Dutchvertrekken
160.
-
Dutchbekennen, erkennen
161.
-
Dutchstichten
162.
-
Dutchonderdrukken
163.
164.
-
Dutchtoedoen
165.
-
Dutchuitoefenen
166.
-
Dutchopbellen
-
Macedonianѕво́нисе ја́вува
-
Dutchbezoeken
-
Macedonianпосе́тува
167.
-
Dutchvergeven, kwijtschelden, ontheffen, ontslaan van een verplichting
168.
-
Dutchcreëren, scheppen, maken
-
Macedonianсоздава
-
Dutchcreëren, scheppen, ontwerpen
169.
-
Dutchklaarkomen, komen
-
Macedonianсвршува, ејакули́ра
170.
171.
-
Dutchbloeden
172.
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
-
Dutchontspannen
-
Dutchcheckontspannen, checklosser worden
173.
-
Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan
174.
-
Dutchwreken
175.
-
Dutchsamenvoegen, verenigen
-
Macedonianспојува, здружува
-
Dutchsamenkomen
-
Macedonianсе спојува, се здружува
-
Macedonianсе придружува, се приклучува
-
Dutchlid worden van, toetreden
-
Macedonianстапува, се зачленува
176.
-
Dutchingeven, invoeren
-
Macedonianвнeсува
177.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
178.
-
Dutchneerstorten
-
Dutchvastlopen
179.
-
Dutchaanraken, beroeren, raken
-
Macedonianдопирадопре
180.
-
Dutchteisteren
181.
-
Dutchontwapenen
182.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
183.
-
Dutchberichten, rapporteren
184.
-
Dutchwippen
185.
-
Dutchescaleren
186.
-
Dutchverhinderen
187.
-
Dutchbleken
188.
-
Dutchomringen, omcirkelen, omsluiten, omsingelen, insluiten
189.
-
Dutchbombarderen
190.
-
Dutchsamenwerken
191.
-
Dutchverkrachten
-
Macedonianси́лува
192.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
-
Macedonianкупува
193.
-
Dutchorganiseren
194.
-
Macedonianкратискратува
195.
-
Macedonianодмаздува
196.
-
Dutchbevrijden, redden, verlossen
-
Macedonianспасува
197.
-
Dutchvergiftigen
198.
-
Dutchopbellen
-
Macedonianѕво́нисе ја́вува
-
Dutchbezoeken
-
Macedonianпосе́тува
199.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
200.
201.
-
Dutcheetwaren
202.
203.
-
Dutchsorteren
-
Dutchrangschikken
204.
-
Dutchfotoshoppen
205.
-
Dutchbeledigen
206.
-
Dutchsnijden in, verminderen
207.
208.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
209.
-
Dutchschaden, beschadigen
210.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Macedonianсака
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Macedonianзна́чи
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
211.
-
Dutchsmoren
212.
-
Dutchsieren, opsmukken, decoreren
213.
-
Dutcheen klacht indienen, klagen
214.
-
Dutchcombineren
215.
-
Dutcheindigen, ophouden, einden
-
Macedonianзаврши
-
Dutchbeëindigen
-
Macedonianза́врши
216.
217.
-
Dutchbotsen
218.
-
Dutchherhalen, wederhalen, herdoen, herzeggen
219.
-
Dutchdoordraaien
220.
-
Dutchbeloven
221.
-
Dutchstrippen
222.
-
Dutchopbellen
-
Macedonianѕво́нисе ја́вува
-
Dutchbezoeken
-
Macedonianпосе́тува
223.
-
Dutchafluisteren, luistervinken
-
Macedonianприслушкува
224.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
225.
-
Dutchzich keren tegen
226.
-
Dutchprogrammeren
227.
-
Dutchopbellen
-
Macedonianѕво́нисе ја́вува
-
Dutchbezoeken
-
Macedonianпосе́тува
228.
-
Dutchverachten
229.
-
Dutchfabriceren
230.
-
Dutchfloreren, bloeien
231.
-
Dutchberichten, rapporteren
232.
-
Dutchkopiëren
233.
-
Dutchmishandelen
234.
-
Dutchboycot
235.
-
Dutchomlopen, omrijden etc.
-
Dutchomleiden
236.
-
Dutchsamenvoegen, verbinden
237.
238.
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
239.
-
Dutchveronderstellen
240.
-
Dutche-mailen, mailen
241.
-
Dutchbepleiten
-
Dutchaanbevelen
242.
-
Dutchhoren thuishoren bij
243.
-
Dutchdoteren
244.
-
Macedonianсе согласува
245.
-
Dutchrijzen, opstijgen
-
Dutchopstaan
246.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
247.
248.
-
Dutchzuchten
249.
-
Dutchherzien
250.
-
Dutchstichten
251.
-
Dutchvolharden
252.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
253.
-
Dutchfunctionerend, operationeel, werkend
254.
-
Dutchskiën
255.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen
-
Dutchstarten
-
Dutchopschrikken
256.
-
Dutchschoppen, stampen qualifier
257.
-
Dutchverstikken, stikken
258.
259.
-
Dutchin acht nemen, overwegen, bedenken
260.
-
Dutchopvullen, aanvullen
261.
-
Dutchblozen
262.
-
Dutchverdwijnen, smelten, krimpen
263.
-
Dutcheen wind laten, een scheet laten
-
Macedonianпу́ва
264.
-
Dutchdanken
265.
-
Dutchpendelen
266.
-
Macedonianвмрежува
267.
-
Dutchondertekenen
-
Macedonianпотпи́шува
-
Dutchondertekenen
-
Macedonianпотпи́шува
268.
-
Dutchwaarschuwen, verwittigen, waarnen
269.
-
Dutchbeschrijven, omschrijven
270.
-
Dutchinjecteren, inspuiten
271.
-
Dutchsnijden in, verminderen
272.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
273.
274.
-
Dutchduren
275.
-
Dutchlifter
-
Macedonianавтостоперавтостоперка
276.
-
Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen
277.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
-
Macedonianфали се
278.
-
Dutchkleineren, denigreren
-
Macedonianоцрнува
279.
-
Dutchlassen, wellen
280.
-
Dutchgaranderen
-
Macedonianгарантира
281.
-
Dutchaanhalen, citeren
282.
-
Dutchbeslissen, besluiten
-
Macedonianодлучи
283.
-
Dutchbenadrukken
284.
-
Dutchzweven
285.
-
Dutchbereiken, realiseren
-
Dutchbereiken, realiseren, verwerven, winnen, verkrijgen
286.
-
Dutchduren
287.
288.
-
Dutchaanwezig
-
Dutchvoorstellen, presenteren
289.
-
Dutchdefiniëren
290.
-
Dutchbarsten
291.
-
Dutchverbaasd
292.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
293.
-
Dutchwillen, van plan zijn
-
Macedonianсака
-
Dutchbedoelen, menen
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Macedonianзна́чи
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Dutchmenen
-
Dutchbetekenen
294.
-
Dutchonderscheiden
295.
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
296.
-
Dutchdoor de vingers zien
297.
-
Dutchneeded
298.
-
Dutchgenoegen nemen
299.
-
Dutchboeren
-
Macedonianждри́гаподри́гнува
300.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
-
Macedoniancheckмие, checkизмива
301.
302.
-
Dutchniezen
-
Macedonianкивакивнува
303.
-
Dutchuitvinden, uitdenken
-
Macedonianпронаоѓаизумуваизмислува
304.
-
Dutchremmen
305.
-
Dutchbegrijpen, bevatten
306.
-
Dutchbelang hechten aan, zich inlaten
307.
-
Dutchhandelen
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
308.
309.
-
Dutchcheckhet niet eens zijn , checkhet oneens zijn
310.
-
Dutchprogrammeren
311.
-
Dutchinpakken
312.
-
Dutchtoestemmen (in), instemmen (met)
313.
-
Dutchinterviewen
314.
-
Dutchmeedoen, deelnemen, participeren
-
Macedonianучестува
315.
-
Dutchkraken
316.
-
Dutchdanken
317.
318.
-
Dutchachtervolgen, achternazitten, achternajagen
-
Macedonianгони
319.
-
Dutchhelpen, bijstaan
320.
-
Dutchveronderstellen, gissen
321.
-
Macedonianзазема
322.
-
Dutchgalvaniseren, verzinken
323.
-
Dutchde
324.
325.
-
Dutchafscheiden
326.
327.
-
Dutchvereren, eren, huldigen, respecteren
328.
-
Dutchweerleggen, refuteren
329.
-
Dutchdoezelen
330.
-
Dutchcheckonderzoeken, checkuitvissen, checkuitzoeken, checknagaan
331.
-
Dutchterugtrekken
-
Dutchcheckterugtreden
332.
-
Dutchoppoetsen
333.
334.
-
Dutchbewerken, wijzigen
335.
-
Dutchstimuleren, aansporen, prikkelen
-
Dutchstimuleren, prikkelen
336.
-
Dutchcheckweerstaan
337.
-
Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)
338.
-
Dutchstikken
339.
-
Dutchdoorgaan, verdergaan
340.
-
Dutchoplossen
-
Dutchbesluiten, beslissen, zich
341.
-
Dutchsmaken
342.
-
Dutchvan boord gaan, ontschepen
343.
-
Dutchtoevoegen
344.
-
Dutchomarmen, omhelzen, knuffelen
345.
-
Dutchsnappen, begrijpen
346.
-
Macedonianодмаздува
347.
-
Dutchtrouwen
-
Dutchtrouwen, huwen, zich in de echt verbinden
348.
-
Dutchoefenen
349.
350.
-
Dutchofferen
351.
-
Dutchoverlappen
352.
353.
-
Dutchbieden
354.
-
Dutchbecommentariëren
-
Macedonianкоментира
355.
-
Dutchbereiken, realiseren
356.
-
Dutchleegmaken, legen
357.
-
Dutchbinnenvallen
358.
-
Dutchregelen
359.
-
Dutchafschuiven
360.
-
Dutchafwezig, weg, absent
361.
362.
-
Dutchomcirkelen
-
Dutchcirkelen
363.
-
Dutchuitrekenen, berekenen
364.
-
Dutchgorgelen
365.
-
Dutchopleggen
366.
-
Dutchjoggen
367.
-
Dutchminachten, versmaden
368.
-
Macedonianобесчестува
369.
-
Dutchaanraden, aanbevelen
-
Macedonianпрепорачува
370.
-
Macedonianклика, кликнува
371.
-
Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen
372.
-
Dutchherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutcherkennen
-
Dutchonderkennen
-
Dutchcheckherkennen, checkonderkennen
373.
-
Dutchafkeuren
374.
-
Dutchverwachten
375.
-
Dutchweglopen
376.
-
Dutchaanpassen, verstellen
377.
378.
-
Dutchverkreukelen
379.
-
Dutchrechttrekken, rechtzetten
380.
-
Dutchjongeleren
-
Macedonianжонглирам
381.
382.
-
Dutchkloppen, aankloppen
383.
-
Dutchvereren
384.
-
Macedonianпредава
-
Macedonianсе предавакапитулира
-
Dutchcheckzich overgeven
385.
-
Dutchbinnendringen
386.
-
Dutchzwellen, opzwellen, aanzwellen
387.
-
Dutchonderwerpen
388.
-
Dutchafschaffen, opheffen
-
Dutchvernietigen, buiten werking stellen
389.
-
Dutchsnijden in, verminderen
390.
-
Dutchbogen
391.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
392.
-
Dutchweerstaan
393.
-
Dutchdoordringen
394.
395.
-
Dutchcheckvereisen
396.
-
Dutchin een notendop
397.
-
Dutchfrauderen
398.
-
Dutchseks hebben
399.
-
Dutchondersteunen, staande houden
400.
-
Dutchboren, steken
401.
-
Dutchverafschuwen
402.
-
Dutchopzoeken
403.
-
Dutchuitzetten, deporteren
404.
-
Dutchapplaudisseren, klappen
-
Macedonianракоплеска
405.
-
Dutchhuren
-
Macedonianизнајмува qualifier
406.
-
Dutchschadelijk
407.
-
Dutchdrukken, afdrukken, printen
408.
-
Dutchoplossen
409.
-
Dutchbeschermen, beveiligen
410.
-
Dutchverbrodden, verprutsen
411.
-
Dutchdetecteren
412.
-
Dutchreserveren, beschermen
-
Dutchreserveren
413.
-
Dutchafhangen
414.
-
Dutchaanpassen, instellen
-
Macedonianме́сти
415.
-
Dutchexamineren
416.
-
Dutchinterneren
417.
-
Dutchvoorwenden
418.
-
Dutchaanwijzen, aanduiden, wijzen op
419.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
-
Macedonianстопира
420.
-
Dutchafnemen
421.
-
Dutchcompliceren
422.
-
Dutchgraveren
423.
-
Dutchzich opstapelen, (zich) vermeerderen, accumuleren
424.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen, initiëren
425.
-
Dutchvoorbereiden, prepareren
426.
-
Dutchverrijken
427.
-
Dutchschaatsen
428.
-
Dutchvrijspreken
-
Dutchvrijspreken, kwijtschelden, verlossen
429.
-
Dutchdetineren
430.
-
Dutchloslaten
431.
-
Dutchrolschaatsen
432.
-
Dutchcomprimeren, samendrukken, verdichten
-
Dutchcomprimeren, samenvatten, verdichten
433.
-
Dutchaangeven
434.
-
Dutchin trance brengen
435.
-
Dutchanalyseren, ontleden
436.
-
Dutchzwijgen, stilvallen
437.
-
Dutchflauwvallen, qualifiernl
438.
-
Dutchopgraven
439.
-
Dutchoverwinteren, een winterslaap houden
440.
-
Dutchwreken, wraak nemen
441.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
-
Macedonianфали се
442.
-
Dutchproeflezen
443.
-
Dutchborduren
444.
-
Dutchhersenspoelen
445.
-
Dutchdehydrateren
446.
447.
-
Dutchachtervolgen
448.
-
Dutchinvoegen
449.
-
Dutchstrijden, vechten
-
Macedonianбори
-
Dutchvechten met, bevechten
450.
-
Dutchcompenseren
451.
-
Dutchcorresponderen
452.
-
Dutchovertrekken
453.
-
Dutchbedriegen, in de maling nemen
454.
-
Dutchonderzoeken, bekijken, bestuderen, bestuderen
-
Dutchonderzoeken, een onderzoek instellen, uitzoeken
455.
-
Dutchzwanger worden
456.
-
Dutchsurfen
457.
-
Dutchtwitteren, tweeten
-
Macedonianтвита
458.
-
Dutchvoorwenden, doen also, veinzen, pretenderen
459.
-
Dutchrepareren, herstellen
460.
-
Dutchontbinden
461.
-
Dutcheen plezier doen
462.
-
Dutchoverdrijven
-
Macedonianпреувеличува
463.
-
Dutchaanraken
-
Dutchcontacteren
464.
-
Dutchzich tussenkomen, bemoeien
465.
-
Dutchopzeggen
466.
-
Dutchuitspreken
-
Macedonianизго́вара
467.
468.
-
Dutchverwijten, berispen
469.
-
Dutchantwoorden
-
Macedonianодговара
470.
-
Macedonianочајува
471.
-
Dutchbevestigen, beamen
472.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
473.
-
Dutchaanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten
-
Macedonianапсиуапси
474.
-
Dutchbewerkstelligen
475.
476.
-
Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier
-
Macedonianпо́враќа, блу́е
477.
-
Dutchaanklagen
-
Macedonianобвинува
-
Macedonianнаплаќа
-
Macedonianнаплаќа
-
Macedonianнаплатува
-
Macedonianјурнува
478.
-
Dutchaanwerven, aanstellen
-
Macedonianнајмува
479.
-
Macedonianдолжи
480.
-
Dutchaflopen, vervallen, verstrijken, verlopen
481.
482.
-
Dutchborstvoeding geven, de borst geven, zogen
-
Macedonianдои
483.
-
Dutchbijeen roepen, bijeen roepen
484.
-
Dutchvoorschrijven
-
Dutchvoorschrijven
485.
-
Dutchidentificeren
-
Macedonianпрепознава
486.
-
Dutchzeilen
487.
-
Dutchkleven, plakken
-
Macedonianсе залепува
-
Dutchneergooien
488.
-
Macedonianпотекнува
489.
490.
-
Dutchexploderen, ontploffen
491.
-
Dutchten huwelijk vragen
492.
-
Dutchbeschadigen
-
Dutchruïneren,verwoesten
-
Dutchontmantelen
493.
-
Dutchtelefoneren
494.
-
Dutchinstorten
495.
-
Dutchjodelen
496.
-
Dutchherinneren
497.
498.
-
Dutchsteunen
-
Dutchsteunen, ondersteunen
499.
-
Dutchcheckwegen
500.
-
Dutchcheckknijpen
501.
-
Dutchgissen, vermoeden, veronderstellen
502.
-
Dutchrondspoken
503.
-
Dutchverdelen
504.
-
Dutchafhankelijk
505.
-
Dutchervaren, meemaken, ondergaan, ondervinden, beleven
506.
-
Dutchhengelen
507.
-
Dutchweerkaatsen, weerspiegelen
508.
-
Dutchuitstellen
509.
-
Dutchstompen, met de vuist slaan
510.
511.
-
Dutchejaculeren
-
Macedonianисфрлаејакулира
512.
-
Dutchkrimpen
513.
-
Dutchreciteren
514.
-
Dutchschenden
515.
-
Dutchhuilen, jammeren
516.
-
Dutchbijwerken, op punt stellen
English translator: Dutch Macedonian suru Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare