sein Dutch - Icelandic
1.
-
Dutchontvangen, onderbrengen, modereren qualifier
-
Icelandichýsa
2.
-
Dutchverteren
3.
-
Dutchafscheiden, druppelsgewijze lekken, zweten
4.
5.
6.
-
Dutchhebben, zijn
-
Icelandichafa
7.
-
Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan
-
Dutchwrok koesteren
8.
-
Dutchvals spoor
9.
-
Dutchzelfredzaam zijn, zichzelf (behelpen
10.
11.
-
Dutchbeurt
12.
-
Dutchop de hielen zitten
13.
-
Dutchschuldig zijn
14.
15.
-
Dutchgrenzen aan
16.
-
Dutchzijn, staan, zitten, liggen, wezen qualifier
-
Icelandicvera
-
Dutchzijn, plaatsvinden
-
Icelandicvera
17.
-
Dutcheén en al oor zijn
18.
-
Dutchmuggenziften, mierenneuken, vitten
19.
-
Dutchbakken
20.
-
Dutchzegen
21.
22.
-
Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven
23.
-
Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn
-
Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn
24.
-
Icelandicbera a, skara fram úr, qualifieris
25.
-
Dutchop de hielen zitten
26.
27.
-
Dutchbelangrijk zijn, er toe doen
28.
-
Dutchcheckprat gaan (op), checktrots zijn (op) attention
29.
-
Dutchprotesteren, ertegen zijn
-
Icelandicmótmæla, malda í mórinn, mæla á móti
30.
-
Dutchklote zijn
-
Icelandicsökka, ömurlegur
31.
-
Dutchzijnhaar
-
Icelandicþess
-
Dutchcheckervande zijne
32.
-
Dutchtreuzelen
33.
-
Dutchbezorgd zijn, zich zorgen maken
34.
35.
-
Dutchbelofte breken
36.
-
Dutchwaarderen, appreciëren, dankbaar zijn voor
37.
-
Dutchmisschien, het zou kunnen, mogelijk
-
Icelandickannski, kannske, máske, máski, ef til vill
38.
-
Dutchdol zijn op
39.
-
Icelandicbrjóstakrabbamein
40.
-
Dutchverschillen, afwijken
-
Dutchverschillen
41.
-
Dutchovervloedig aanwezig zijn, wemelen qualifier
42.
-
Dutchbeurt
43.
-
Dutchmuggenziften
English translator: Dutch Icelandic sein Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare