sein Dutch - Tagalog

1.

  • Dutchontvangen, onderbrengen, modereren qualifier


2.


3.

  • Dutchafscheiden, druppelsgewijze lekken, zweten


4.

  • Dutchlaat, late


  • Dutchlaat, late


  • Tagaloggutoy


  • Dutchlaat


5.


6.

  • Dutchhebben, zijn


7.


8.


9.

  • Dutchzelfredzaam zijn, zichzelf (behelpen


10.


11.


12.


13.


14.


15.


16.

  • Dutchzijn, staan, zitten, liggen, wezen qualifier


  • Dutchzijn, plaatsvinden


17.


18.

  • Dutchmuggenziften, mierenneuken, vitten


19.


20.


21.


22.

  • Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven


23.

  • Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn

  • Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn


24.


25.


26.

  • Dutchbelangrijk zijn, er toe doen


27.

  • Dutchcheckprat gaan (op), checktrots zijn (op) attention


28.

  • Dutchprotesteren, ertegen zijn


29.


30.


31.


32.

  • Dutchbezorgd zijn, zich zorgen maken

  • Tagalogmag-alala


33.


34.


35.

  • Dutchwaarderen, appreciëren, dankbaar zijn voor


36.

  • Dutchmisschien, het zou kunnen, mogelijk


37.


38.


39.


40.

  • Dutchovervloedig aanwezig zijn, wemelen qualifier


41.


42.





English translator: Dutch Tagalog sein  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare