<>

sein Dutch - Chinese

1.

  • Dutchontvangen, onderbrengen, modereren qualifier


2.


3.

  • Chinese

  • Dutchafscheiden, druppelsgewijze lekken, zweten


4.

  • Chinese

  • Dutchlaat, late


  • Chinese

  • Dutchlaat, late


  • Chinese

  • Dutchlaat


5.


6.

  • Dutchhebben, zijn


7.

  • Chinese

  • Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan


  • Chinese

  • Dutchwrok koesteren


8.

  • Chinese


9.


10.

  • Dutchzelfredzaam zijn, zichzelf (behelpen


11.


12.


13.


14.

  • Chinese


15.


16.


17.


18.

  • Chinese

  • Dutchzijn, staan, zitten, liggen, wezen qualifier


  • Chinese

  • Dutchzijn, plaatsvinden


19.


20.

  • Chinese

  • Dutchmuggenziften, mierenneuken, vitten


21.


22.


23.


24.

  • Chinese

  • Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven


25.

  • Chinese


26.

  • Chinese

  • Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn

  • Chinese

  • Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn


27.

  • Chinese


28.


29.


30.

  • Chinese

  • Dutchbelangrijk zijn, er toe doen


31.

  • Dutchcheckprat gaan (op), checktrots zijn (op) attention


32.

  • Chinese

  • Dutchprotesteren, ertegen zijn


33.


34.


35.

  • Chinese


36.


37.

  • Chinese

  • Dutchbezorgd zijn, zich zorgen maken


38.


39.


40.

  • Chinese

  • Dutchwaarderen, appreciëren, dankbaar zijn voor


41.

  • Chinese

  • Dutchmisschien, het zou kunnen, mogelijk


42.

  • Chinese


43.


44.

  • Chinese


45.


46.

  • Chinese

  • Dutchovervloedig aanwezig zijn, wemelen qualifier


47.


48.





English translator: Dutch Chinese sein  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare