sein Dutch - Thai

1.

  • Dutchontvangen, onderbrengen, modereren qualifier


2.


3.

  • Dutchafscheiden, druppelsgewijze lekken, zweten


4.


5.


6.

  • Dutchhebben, zijn


7.


8.


9.

  • Dutchzelfredzaam zijn, zichzelf (behelpen


10.


11.


12.


13.


14.


15.


16.


17.


18.


19.

  • Dutchmuggenziften, mierenneuken, vitten


20.


21.


22.


23.

  • Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven

  • Thaineeded


24.

  • Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn

  • Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn


25.


26.


27.

  • Dutchbelangrijk zijn, er toe doen


28.

  • Dutchcheckprat gaan (op), checktrots zijn (op) attention


29.

  • Dutchprotesteren, ertegen zijn

  • Thaiคัดค้าน, ค้าน


30.


31.


32.


33.


34.


35.


36.

  • Dutchwaarderen, appreciëren, dankbaar zijn voor


37.

  • Dutchmisschien, het zou kunnen, mogelijk


38.


39.


40.


41.


42.





English translator: Dutch Thai sein  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare