hebben Dutch - Italian

1.


2.


3.

  • Dutchbereiken, het gemaakt hebben


4.

  • Dutchvrezen, schrik hebben, bang zijn, vrezen

  • Italiantemere


5.

  • Dutchvechten, worstelen, qualifiernl

  • Italianlottare


6.

  • Dutcheen hekel hebben aan, qualifiernl

  • Italiannon piacersi


7.

  • Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk

  • Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk


8.

  • Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden


9.


10.

  • Dutch(een) miskraam hebben, checkvoortijdig bevallen

  • Italianabortire, fallire


11.

  • Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden


12.

  • Dutchbetreuren, berouw hebben


13.


14.

  • Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden


15.


16.

  • Dutchvan mening verschillen, een afwijkende mening hebben, een minderheidsstandpunt innemen

  • Italiandissentire, divergere, disconvenire, discrepare


17.

  • Dutch(archaic) derven, ontberen, missen, gebrek hebben qualifier

  • Italianmancare, scarseggiare, richiedere, necessitare


18.

  • Dutchveroorzaken, leiden tot, tot gevolg hebben


19.


20.


21.


22.


23.

  • Dutchhouden van, graag hebben, lusten, graag lusten, leuk vinden

  • Italianpiacere a qualifier


  • Dutchgraag hebben, graag zien, zich aangetrokken voelen tot, leuk vinden

  • Italianpiacere


24.


25.

  • Dutchwas het maar zo dat, or use auxiliary hebben with inversion and

  • Italianmagari, mi piacerebbe, se solo

  • Dutchwas het maar zo dat, or use auxiliary hebben with inversion and

  • Italianmagari, mi piacerebbe, se solo


26.


27.

  • Dutchbezwaar hebben, protesteren, bezwaar maken


28.


29.


30.

  • Dutchliefhebberen, als liefhebberij hebben

  • Italiandilettarsi, occuparsi a tempo perso


31.





English translator: Dutch Italian hebben  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare