hebben Dutch - Chinese

1.

  • Dutchzou/zouden (past tense of zullen)


2.

  • Chinese

  • Dutchbezitten, hebben


3.

  • Dutchbereiken, het gemaakt hebben


4.

  • Dutchvrezen, schrik hebben, bang zijn, vrezen


5.

  • Chinese

  • Dutchvechten, worstelen, qualifiernl


6.

  • Chinese

  • Dutcheen hekel hebben aan, qualifiernl


7.

  • Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk

  • Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk


8.

  • Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden


9.


10.

  • Dutch(een) miskraam hebben, checkvoortijdig bevallen


11.

  • Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden


12.

  • Dutchbetreuren, berouw hebben


13.


14.

  • Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden


15.


16.

  • Dutchvan mening verschillen, een afwijkende mening hebben, een minderheidsstandpunt innemen


17.

  • Chinese

  • Dutch(archaic) derven, ontberen, missen, gebrek hebben qualifier


18.

  • Dutchveroorzaken, leiden tot, tot gevolg hebben


19.


20.


21.


22.


23.

  • Chinese

  • Dutchhouden van, graag hebben, lusten, graag lusten, leuk vinden


  • Chinese

  • Dutchgraag hebben, graag zien, zich aangetrokken voelen tot, leuk vinden


24.


25.

  • Chinese

  • Dutchwas het maar zo dat, or use auxiliary hebben with inversion and

  • Chinese

  • Dutchwas het maar zo dat, or use auxiliary hebben with inversion and


26.


27.

  • Dutchbezwaar hebben, protesteren, bezwaar maken


28.

  • Chinese

  • Dutchvereisen, nodig hebben, behoeven, benodigen


  • Chinese

  • Dutchmoeten hebben


29.

  • Dutchvastbenoemd zijn, een vaste benoeming hebben


30.

  • Chinese

  • Dutchliefhebberen, als liefhebberij hebben


31.





English translator: Dutch Chinese hebben  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare