hebben Dutch - English
1.
Englishwould
-
Englishindicating an action or state that is conditional on another
-
Dutchzou/zouden (past tense of zullen)
2.
Englishown
-
Englishhave rightful possession o
-
Dutchbezitten, hebben
3.
Englisharrive
-
Dutchbereiken, het gemaakt hebben
4.
Englishdread
-
Englishto fear greatly
-
Dutchvrezen, schrik hebben, bang zijn, vrezen
5.
Englishstruggle
-
Englishto strive, to labour in difficulty, to fight
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
6.
Englishdislike
-
Englishnot to like something
-
Dutcheen hekel hebben aan, qualifiernl
7.
Englishneither here nor there
-
Englishnot relevant
-
Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk
-
Englishnot relevant
-
Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk
8.
Englishwaterman|stock
-
Englishhave on hand for sale
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
9.
Englishhave
-
Englishto possess
-
Dutchhebben
Englishhave
-
Englishauxiliary used in forming the perfect and the past perfect tenses
-
Dutchhebben, zijn
Englishhave
-
Dutchhebben
10.
Englishabort
-
Englishto miscarry
-
Dutch(een) miskraam hebben, checkvoortijdig bevallen
11.
Englishstock
-
Englishhave on hand for sale
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
12.
Englishrepent
-
Englishto feel pain on account of, to remember with sorrow
-
Dutchbetreuren, berouw hebben
13.
Englishtrust
14.
Englishtheater|stock
-
Englishhave on hand for sale
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
15.
Englishyiff
-
Englishto have sex
-
Dutchseks hebben
16.
Englishdissent
-
Englishto disagree
-
Dutchvan mening verschillen, een afwijkende mening hebben, een minderheidsstandpunt innemen
17.
Englishlack
-
Englishbe without, need, require
-
Dutch(archaic) derven, ontberen, missen, gebrek hebben qualifier
18.
Englishresult
-
Englishto proceed, spring, or rise, as a consequence
-
Dutchveroorzaken, leiden tot, tot gevolg hebben
19.
Englishaccess|code
-
Englishto gain or obtain access to
-
Dutchtoegang hebben (tot), bereiken, verkrijgen
Englishaccess|code
-
Dutchtoegang hebben (tot)
20.
Englishable
-
Englishpermitted to
-
Dutchin staat (de
21.
Englishfeel like
-
Englishhave a desire for something, or to do something
-
Dutchzin hebben
22.
Englishcrave
-
Englishto want strongly
23.
Englishlike
-
Englishenjoy
-
Dutchhouden van, graag hebben, lusten, graag lusten, leuk vinden
Englishlike
-
Englishfind attractive
-
Dutchgraag hebben, graag zien, zich aangetrokken voelen tot, leuk vinden
24.
Englishaccess
-
Englishto gain or obtain access to
-
Dutchtoegang hebben (tot), bereiken, verkrijgen
Englishaccess
-
Dutchtoegang hebben (tot)
25.
Englishif only
-
Englishsignifies a wish
-
Dutchwas het maar zo dat, or use auxiliary hebben with inversion and
-
Englishsignifies a wish
-
Dutchwas het maar zo dat, or use auxiliary hebben with inversion and
26.
Englishto do with
-
Englishrelate or relevant to
-
Dutchte maken hebben
27.
Englishexcept
-
Englishto take exception, to object to
-
Dutchbezwaar hebben, protesteren, bezwaar maken
28.
Englishneed
-
Dutchvereisen, nodig hebben, behoeven, benodigen
Englishneed
-
Englishto want strongly
-
Dutchmoeten hebben
29.
Englishtenure
-
Dutchvastbenoemd zijn, een vaste benoeming hebben
30.
Englishdabble
-
Englishparticipate
-
Dutchliefhebberen, als liefhebberij hebben
31.
Englishhave sex
-
Englishtake part in a sexual act
-
Dutchseks hebben
English translator: Dutch English hebben Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare