faire Dutch - Tagalog
1.
2.
-
Dutchskateboarden
3.
-
Dutchmeid
4.
-
Dutchwachtwoord
-
Dutchwachtwoord
-
Tagalogpassword
5.
6.
-
Dutchstappen
7.
-
Dutchdrogen
8.
-
Dutchbedienen
9.
10.
-
Dutchafhalen van ...
11.
-
Dutchrijmen
12.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
13.
-
Dutchlopen, wandelen
-
Tagalogparada
14.
-
Dutchkoken, aan de kook brengen, zieden, zooien
-
Dutchkoken
15.
-
Dutchsikkeneurig zijn
-
Tagalogtampo
16.
-
Dutchhandelen
17.
-
Dutchvellen
18.
-
Dutchinlopen (for shoes)
19.
-
Dutchwacht
-
Dutchopletten, uitkijken
20.
-
Dutchontmoeten, leren kennen
-
Dutchovereenstemmen met, beantwoorden aan, vervullen
21.
-
Dutchachteruitrijden
-
Dutchachteruitrijden
22.
-
Dutchcomplimenteren, een compliment geven
23.
-
Tagalogutot
24.
-
Dutchopletten
25.
-
Dutchdrogen
26.
-
Dutchthee zetten
27.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
28.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
-
Dutchsodemieter op
-
Dutchsodemieter op
29.
-
Dutchop de koop toe, bovenop
30.
-
Dutchsnowboarden
31.
-
Dutchrazen
32.
-
Dutchvragen
33.
-
Dutchstoven, sudderen
34.
-
Dutchhandelen
35.
-
Tagalogpaala
36.
-
Tagalogmaghinakay
37.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
38.
-
Dutchvragen
39.
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
40.
-
Dutchplassen, urineren
-
Tagalogpag-ihi
41.
-
Dutchmaken
-
Tagalogcheckgumawâ
42.
-
Dutchrot op, donder op, flikker op, krijg de kanker, krijg de tering
-
Dutchrot op, donder op, flikker op, krijg de kanker, krijg de tering
43.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
44.
-
Dutchschaden, beschadigen
45.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
46.
-
Dutch(een) miskraam hebben, checkvoortijdig bevallen
47.
-
Dutchprijzen, ophemelen
48.
-
Dutchstrippen
49.
-
Dutchvragen
50.
-
Dutchvragen
51.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
52.
-
Dutchlaten getuigen, onttronen, uit het ambt ontzetten, eed getuigenis/ afleggen afnemen, verhoren
53.
-
Dutchbemind maken, in het gevlei komen
54.
-
Dutchschenken
-
Tagalogmagbigay, magregalo
55.
-
Dutchknipogen
56.
-
Dutchhoren, behoren, thuishoren
57.
-
Dutchridderen
58.
-
Dutchspijbelen
59.
-
Dutchhandelen
60.
61.
-
Dutchvertrouwen
62.
-
Dutchopstoken
63.
-
Dutchpendelen
64.
-
Dutchscrollen
65.
-
Dutchneeded
66.
-
Dutchfietsen
67.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
68.
-
Dutchtikken
69.
-
Dutchmaken
-
Tagalogcheckgumawâ
70.
-
Dutchdoen barsten
71.
-
Dutchfietsen, rijden qualifier
72.
-
Dutchgenoegen nemen
73.
-
Dutchboeren
74.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
75.
-
Dutchdoorgeven, doorvertellen
76.
-
Dutchhandelen
77.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
78.
-
Dutchdoezelen
79.
-
Dutchneeded
80.
-
Dutchoptellen, bijtellen
-
Tagalogdagdagan
81.
-
Dutchbieden
82.
-
Dutchschaduwen
83.
-
Dutchjoggen
84.
-
Tagalogyumukdo
85.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
86.
-
Dutchontfutselen, ritselen
-
Dutchfoefelen, ritselen, zwendelen
87.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
88.
-
Dutchspijbelen
89.
-
Dutchde kat sturen, in de kou laten staan
90.
-
Dutchcheckpijn doen, checkzeer doen
-
Dutchpijn doen, kwetsen
91.
-
Dutchmanusje-van-alles, handige jongen
92.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
93.
-
Dutchoverdrijven
94.
-
Dutchrollen
95.
-
Dutchketsen
96.
-
Dutchverslaan, overwinnen
97.
-
Dutchfalen
98.
-
Dutchopduiken, boven water komen, aan de oppervlakte brengen
99.
-
Dutchpercoleren, filteren, filtreren
100.
-
Dutchzeilen
101.
-
Dutchzich zorgen maken
102.
-
Dutchkrimpen
103.
-
Dutchin beroep gaan, in hoger beroep gaan
104.
-
Dutchpauzeren
105.
-
Dutchbruinbakken
106.
-
Tagalogmagparami, paramihin
107.
-
Dutchplaybacken
108.
-
Dutchgeld doen circuleren
109.
-
Dutchafwas
110.
-
Dutchafgaan, floppen
111.
-
Dutchbekken trekken, grimassen
112.
-
Dutchnijgen
113.
-
Dutchgrand écart
114.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
115.
-
Dutcheen ei bevruchten, uitbroeden
116.
-
Dutchverantwoorden
117.
-
Dutchbakken, braden
118.
-
Dutchpruilen, de lippen tuiten
119.
-
Dutchhet bed opmaken
120.
-
Dutchvragen
121.
-
Dutchuitsluiten, uitzonderen
122.
-
Dutchhet hof maken
123.
-
Dutchzappen
124.
-
Dutchhandelen
125.
-
Dutchrechtsklikken
126.
-
Dutchflitsen
127.
-
Dutchpromoten (barbarism), bekend maken
128.
-
Dutchdoorsturen, doorverwijzen
129.
-
Dutchrechtsomkeert maken
-
Dutcheen totale ommekeer uitvoeren, het roer omgooien, zijn standpunt totaal wijzigen
130.
-
Dutchvan een mug een olifant maken, (Flanders also) van een muis een olifant maken
131.
-
Dutchhet hof maken
132.
-
Dutchmisverstaan, verwisselen
133.
-
Dutchdoen kapseizen
134.
-
Dutchvrolijke noot
-
Dutchvrolijke noot
135.
-
Dutchkieskeurig
136.
-
Dutchlaten ontkiemen
137.
-
Dutchwenken
138.
-
Dutchplassen, pipi
139.
-
Dutchrechtvaardigen
140.
-
Dutchmee omgaan
141.
-
Dutchvragen
142.
-
Dutchneeded
143.
-
Dutchspijbelen
144.
-
Dutchopletten
145.
-
Dutchfrituren
146.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
147.
-
Dutchseks hebben
English translator: Dutch Tagalog faire Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare