faire Dutch - Korean
1.
2.
-
Dutchskateboarden
3.
4.
-
Dutchwachtwoord
-
Korean암호
-
Dutchwachtwoord
-
Korean암호
5.
-
Korean포기하다
6.
7.
-
Dutchstappen
8.
9.
10.
-
Dutchafhalen van ...
11.
-
Dutchrijmen
12.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
13.
-
Dutchlopen, wandelen
14.
15.
-
Korean노하우
16.
-
Dutchsikkeneurig zijn
-
Korean실쭉거리다
17.
-
Dutchhandelen
18.
-
Dutchvellen
19.
-
Dutchinlopen (for shoes)
20.
-
Dutchwacht
-
Dutchopletten, uitkijken
21.
-
Dutchontmoeten, leren kennen
-
Dutchovereenstemmen met, beantwoorden aan, vervullen
22.
-
Korean구애하다
23.
-
Dutchachteruitrijden
-
Dutchachteruitrijden
24.
-
Dutchcomplimenteren, een compliment geven
25.
-
Korean방귀뀌다
26.
-
Korean구애하다
27.
-
Dutchopletten
28.
29.
-
Dutchthee zetten
30.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
31.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
-
Dutchsodemieter op
-
Dutchsodemieter op
32.
-
Dutchop de koop toe, bovenop
-
Koreanneeded
33.
-
Dutchsnowboarden
34.
-
Dutchrazen
35.
-
Dutchvragen
36.
-
Dutchstoven, sudderen
37.
-
Dutchhandelen
38.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
39.
-
Dutchvragen
40.
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
-
Korean절하다
-
Koreancheck머리를 숙이다
41.
-
Korean구애하다
42.
-
Dutchplassen, urineren
43.
44.
-
Dutchrot op, donder op, flikker op, krijg de kanker, krijg de tering
-
Korean엿먹어
-
Dutchrot op, donder op, flikker op, krijg de kanker, krijg de tering
-
Korean엿먹어
45.
-
Korean구애하다
46.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
47.
-
Dutchschaden, beschadigen
48.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
49.
-
Dutch(een) miskraam hebben, checkvoortijdig bevallen
50.
-
Dutchprijzen, ophemelen
51.
-
Korean구애하다
52.
-
Dutchstrippen
53.
-
Dutchvragen
54.
-
Dutchvragen
55.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
56.
-
Dutchlaten getuigen, onttronen, uit het ambt ontzetten, eed getuigenis/ afleggen afnemen, verhoren
57.
-
Dutchbemind maken, in het gevlei komen
58.
-
Dutchschenken
59.
-
Dutchknipogen
60.
-
Dutchhoren, behoren, thuishoren
61.
-
Dutchridderen
62.
63.
-
Dutchhandelen
64.
65.
-
Dutchvertrouwen
66.
-
Dutchopstoken
67.
-
Dutchpendelen
68.
-
Dutchscrollen
69.
-
Dutchneeded
70.
-
Dutchfietsen
71.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
72.
-
Dutchtikken
73.
74.
-
Dutchdoen barsten
75.
-
Dutchfietsen, rijden qualifier
-
Korean자전거를 타다
76.
-
Korean구애하다
77.
-
Korean아프다
78.
-
Dutchgenoegen nemen
-
Koreanneeded
79.
80.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
-
Korean설거지하다
81.
-
Dutchdoorgeven, doorvertellen
82.
-
Dutchhandelen
83.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
84.
-
Dutchdoezelen
85.
-
Korean공부하다
86.
-
Dutchneeded
87.
-
Dutchoptellen, bijtellen
-
Korean더하기하다합산하다
88.
-
Dutchbieden
89.
-
Dutchschaduwen
90.
91.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
92.
-
Dutchontfutselen, ritselen
-
Dutchfoefelen, ritselen, zwendelen
93.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
-
Koreanneeded
94.
-
Dutchspijbelen
95.
-
Dutchde kat sturen, in de kou laten staan
96.
-
Dutchcheckpijn doen, checkzeer doen
-
Korean아프다
-
Dutchpijn doen, kwetsen
97.
-
Dutchmanusje-van-alles, handige jongen
98.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
99.
-
Dutchoverdrijven
100.
-
Koreanqualifierko
101.
-
Dutchrollen
-
Koreanqualifierko
102.
-
Dutchketsen
103.
-
Dutchverslaan, overwinnen
-
Korean지우다
104.
-
Dutchfalen
105.
-
Dutchopduiken, boven water komen, aan de oppervlakte brengen
106.
-
Dutchpercoleren, filteren, filtreren
107.
-
Dutchzeilen
108.
-
Dutchzich zorgen maken
109.
110.
-
Dutchin beroep gaan, in hoger beroep gaan
111.
-
Dutchpauzeren
112.
-
Dutchbruinbakken
113.
-
Dutchplaybacken
114.
-
Dutchgeld doen circuleren
115.
116.
-
Dutchafgaan, floppen
117.
-
Dutchbekken trekken, grimassen
118.
-
Dutchnijgen
119.
-
Dutchgrand écart
-
Korean다리 찢기
120.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
121.
-
Dutcheen ei bevruchten, uitbroeden
122.
-
Dutchverantwoorden
123.
-
Dutchbakken, braden
-
Korean튀기다
124.
-
Dutchpruilen, de lippen tuiten
125.
-
Dutchhet bed opmaken
126.
-
Dutchvragen
127.
-
Dutchuitsluiten, uitzonderen
128.
-
Dutchhet hof maken
129.
-
Dutchzappen
130.
-
Dutchhandelen
131.
-
Dutchrechtsklikken
132.
-
Dutchflitsen
133.
-
Dutchpromoten (barbarism), bekend maken
134.
-
Dutchdoorsturen, doorverwijzen
135.
-
Dutchrechtsomkeert maken
-
Dutcheen totale ommekeer uitvoeren, het roer omgooien, zijn standpunt totaal wijzigen
136.
-
Dutchvan een mug een olifant maken, (Flanders also) van een muis een olifant maken
-
Korean침소봉대노승발검
137.
-
Dutchhet hof maken
138.
-
Dutchmisverstaan, verwisselen
-
Korean오해하다
139.
-
Dutchdoen kapseizen
140.
-
Dutchvrolijke noot
-
Korean희극 기복
-
Dutchvrolijke noot
-
Korean희극 기복
141.
-
Dutchkieskeurig
142.
-
Dutchlaten ontkiemen
143.
-
Dutchwenken
144.
-
Dutchplassen, pipi
145.
-
Dutchrechtvaardigen
146.
-
Dutchmee omgaan
147.
-
Dutchvragen
148.
-
Dutchneeded
149.
-
Dutchspijbelen
150.
-
Dutchopletten
151.
152.
-
Korean구애하다
153.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
154.
-
Dutchseks hebben
-
Korean성교하다섹스하다
155.
-
Korean구애하다
English translator: Dutch Korean faire Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare