faire Dutch - Belarusian
1.
2.
-
Dutchskateboarden
3.
-
Dutchmeid
4.
-
Belarusianпаро́ль
-
Dutchwachtwoord
-
Dutchwachtwoord
5.
6.
-
Dutchstappen
7.
-
Dutchdrogen
8.
-
Dutchbedienen
9.
-
Dutchafhalen van ...
10.
-
Dutchrijmen
11.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
12.
-
Dutchlopen, wandelen
13.
14.
-
Dutchsikkeneurig zijn
15.
-
Belarusianдзе́йнічацьпадзе́йнічаць
-
Dutchhandelen
16.
-
Dutchvellen
17.
-
Dutchinlopen (for shoes)
18.
-
Dutchwacht
-
Dutchopletten, uitkijken
19.
-
Dutchontmoeten, leren kennen
-
Dutchovereenstemmen met, beantwoorden aan, vervullen
20.
-
Dutchachteruitrijden
-
Dutchachteruitrijden
21.
-
Dutchcomplimenteren, een compliment geven
22.
-
Belarusianпярдзе́ць
23.
-
Dutchopletten
24.
-
Dutchdrogen
25.
-
Dutchthee zetten
26.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
27.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
-
Dutchsodemieter op
-
Dutchsodemieter op
28.
-
Dutchop de koop toe, bovenop
29.
-
Dutchsnowboarden
30.
-
Dutchrazen
31.
-
Dutchvragen
32.
-
Dutchstoven, sudderen
33.
-
Belarusianдзе́йнічацьпадзе́йнічаць
-
Dutchhandelen
34.
-
Dutchwinkelen, inkopen doen, shoppen, boodschappen doen
35.
-
Dutchvragen
36.
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
37.
-
Dutchplassen, urineren
38.
-
Belarusianрабі́цьзрабі́ць
-
Dutchmaken
39.
-
Belarusianпайшоў на хуй
-
Dutchrot op, donder op, flikker op, krijg de kanker, krijg de tering
-
Belarusianпайшоў на хуй
-
Dutchrot op, donder op, flikker op, krijg de kanker, krijg de tering
40.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
41.
-
Dutchschaden, beschadigen
42.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
43.
-
Dutch(een) miskraam hebben, checkvoortijdig bevallen
44.
-
Dutchprijzen, ophemelen
45.
-
Dutchstrippen
46.
-
Dutchvragen
47.
-
Dutchvragen
48.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
49.
-
Dutchlaten getuigen, onttronen, uit het ambt ontzetten, eed getuigenis/ afleggen afnemen, verhoren
50.
-
Dutchbemind maken, in het gevlei komen
51.
-
Dutchschenken
52.
-
Dutchknipogen
53.
-
Dutchhoren, behoren, thuishoren
54.
-
Dutchridderen
55.
-
Dutchspijbelen
56.
-
Belarusianдзе́йнічацьпадзе́йнічаць
-
Dutchhandelen
57.
58.
-
Dutchvertrouwen
59.
-
Dutchopstoken
60.
-
Dutchpendelen
61.
-
Dutchscrollen
62.
-
Dutchneeded
63.
-
Dutchfietsen
64.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
65.
-
Dutchtikken
66.
-
Belarusianрабі́цьзрабі́ць
-
Dutchmaken
67.
-
Dutchdoen barsten
68.
-
Dutchfietsen, rijden qualifier
69.
-
Belarusianбале́ць
70.
-
Dutchgenoegen nemen
71.
72.
-
Dutchde afwas doen, afwassen
73.
-
Dutchdoorgeven, doorvertellen
74.
-
Belarusianдзе́йнічацьпадзе́йнічаць
-
Dutchhandelen
75.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
76.
-
Dutchdoezelen
77.
-
Belarusianвучыцца
78.
-
Dutchneeded
79.
-
Dutchoptellen, bijtellen
80.
-
Dutchbieden
81.
-
Dutchschaduwen
82.
-
Dutchjoggen
83.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
84.
-
Dutchontfutselen, ritselen
-
Dutchfoefelen, ritselen, zwendelen
85.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
86.
-
Dutchspijbelen
87.
-
Dutchde kat sturen, in de kou laten staan
88.
-
Belarusianбале́ць
-
Dutchcheckpijn doen, checkzeer doen
-
Dutchpijn doen, kwetsen
89.
-
Dutchmanusje-van-alles, handige jongen
90.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
91.
-
Dutchoverdrijven
92.
-
Dutchrollen
93.
-
Dutchketsen
94.
-
Dutchverslaan, overwinnen
95.
-
Dutchfalen
96.
-
Dutchopduiken, boven water komen, aan de oppervlakte brengen
97.
-
Dutchpercoleren, filteren, filtreren
98.
-
Belarusianqualifierbeпапла́ваць
-
Dutchzeilen
99.
-
Dutchzich zorgen maken
100.
-
Dutchkrimpen
101.
-
Dutchin beroep gaan, in hoger beroep gaan
102.
-
Dutchpauzeren
103.
-
Dutchbruinbakken
104.
-
Dutchplaybacken
105.
-
Dutchgeld doen circuleren
106.
-
Dutchafwas
107.
-
Dutchafgaan, floppen
108.
-
Dutchbekken trekken, grimassen
109.
-
Dutchnijgen
110.
-
Dutchgrand écart
111.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
112.
-
Dutcheen ei bevruchten, uitbroeden
113.
-
Dutchverantwoorden
114.
-
Belarusianсма́жыць
-
Dutchbakken, braden
115.
-
Dutchpruilen, de lippen tuiten
116.
-
Dutchhet bed opmaken
117.
-
Dutchvragen
118.
-
Dutchuitsluiten, uitzonderen
119.
-
Dutchhet hof maken
120.
-
Dutchzappen
121.
-
Belarusianдзе́йнічацьпадзе́йнічаць
-
Dutchhandelen
122.
-
Dutchrechtsklikken
123.
-
Dutchflitsen
124.
-
Dutchpromoten (barbarism), bekend maken
125.
-
Dutchdoorsturen, doorverwijzen
126.
-
Dutchrechtsomkeert maken
-
Dutcheen totale ommekeer uitvoeren, het roer omgooien, zijn standpunt totaal wijzigen
127.
-
Dutchvan een mug een olifant maken, (Flanders also) van een muis een olifant maken
128.
-
Dutchhet hof maken
129.
-
Dutchmisverstaan, verwisselen
130.
-
Dutchdoen kapseizen
131.
-
Dutchvrolijke noot
-
Dutchvrolijke noot
132.
-
Dutchkieskeurig
133.
-
Dutchlaten ontkiemen
134.
-
Dutchwenken
135.
-
Dutchplassen, pipi
136.
-
Dutchrechtvaardigen
137.
-
Dutchmee omgaan
138.
-
Dutchvragen
139.
-
Dutchneeded
140.
-
Dutchspijbelen
141.
-
Dutchopletten
142.
-
Dutchfrituren
143.
-
Dutchatten, drinken, zuipen
144.
-
Dutchseks hebben
English translator: Dutch Belarusian faire Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare