bewegen Dutch - Spanish
1.
-
Dutchoproeren, bewegen, wervelen
2.
-
Dutchaansporen, aanmoedigen, bewegen
-
Spanishespolear, incentivar, estimular, incitar, motivar, animar
3.
-
Dutchzwaaien, wuiven
4.
-
Spanishondear
-
Spanishondear, ondular
5.
-
Dutchbewegen, zich bewegen, zich verplaatsen
-
Spanishmoverse
-
Dutchcheckzetten, checkeen zet doen
-
Spanishmover
-
Dutch(doen) bewegen, verroeren, roeren
-
Spanishmover
-
Dutchdrijven, aanzetten, aansporen, bewegen
-
Dutchontroeren, roeren, bewegen, aangrijpen, ontzetten
-
Spanishemocionar, conmover
6.
-
Dutchontroeren, emotioneren, emotioneren
-
Spanishafectar, conmover
7.
-
Dutchbewegen
-
Spanishmover qualifier
-
Dutchbewegen
-
Spanishmover
English translator: Dutch Spanish bewegen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare