bewegen Dutch - Norwegian
1.
-
Dutchoproeren, bewegen, wervelen
2.
-
Dutchaansporen, aanmoedigen, bewegen
3.
-
Dutchzwaaien, wuiven
4.
5.
-
Dutchbewegen, zich bewegen, zich verplaatsen
-
Dutchcheckzetten, checkeen zet doen
-
Norwegianflytte
-
Dutch(doen) bewegen, verroeren, roeren
-
Dutchdrijven, aanzetten, aansporen, bewegen
-
Dutchontroeren, roeren, bewegen, aangrijpen, ontzetten
-
Norwegianrøre
6.
-
Dutchontroeren, emotioneren, emotioneren
-
Norwegianaffektere
7.
English translator: Dutch Norwegian bewegen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare