sich Dutch - Slovene
1.
-
Dutchwerken, labeuren,
2.
-
Dutchrebelleren, opstaan
3.
-
Dutchwakker worden, ontwaken
4.
-
Dutchcheckterugspringen, checkstuiteren
5.
-
Dutchaanvaarden, ondergaan
6.
-
Dutchzich verenigen
7.
-
Dutchbedaren
8.
-
Dutchparen
9.
-
Dutchprutsen
10.
-
Dutchzich ontwikkelen, uitgroeien
-
Slovenerazviti
11.
-
Dutchrijmen
-
Slovenerimati se
-
Dutch(op elkaar) rijmen
-
Slovenerimati se
12.
13.
-
Dutchvoor zichzelf opeisen, inpikken
14.
-
Dutchsamenkomen, zich verzamelen
15.
-
Dutchplooien
16.
-
Dutchbedaren
17.
-
Dutchabsorberen, (in zich) opnemen
18.
-
Dutchzich voorstellen
19.
-
Dutchacclimatiseren
20.
21.
-
Dutchtreuzelen, talmen
-
Dutchweifelen
22.
-
Dutchzichzel
23.
-
Dutchminachten, veronachtzamen
24.
-
Dutchwentelen
-
Dutchzwelgen (1,2,3)
25.
-
Dutchonderwerpen
26.
-
Dutchterugtrekken
27.
-
Dutchverdwijnen
28.
29.
30.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
31.
-
Dutchdesintegreren, uiteenvallen
32.
-
Dutchjijzel qualifier
33.
-
Dutchpaaien
34.
35.
-
Dutchverslechteren
36.
-
Dutchuitstellen
37.
-
Dutchontbinden, vergaan, verrotten
38.
-
Dutchaanvragen
39.
-
Dutchaanmelden, inloggen
40.
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
-
Sloveneboriti
41.
-
Dutchontegenzeggelijk
42.
43.
-
Dutchop zich, per se, an sich
-
Dutchop zich, per se, an sich
44.
-
Dutchtentoonstellen
45.
-
Dutchoverwinnen, domineren, zegevieren,
46.
-
Dutchwakker worden, ontwaken
47.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
48.
-
Dutchcheckafwikkelen
49.
-
Dutchmissen
-
Slovenepogrešiti, pogrešati
50.
-
Dutchlonen, opbrengen
-
Sloveneizplačati se
51.
-
Dutchslagen qualifier
52.
-
Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan
53.
-
Dutchwreken
54.
-
Dutchlid worden van, toetreden
55.
-
Dutchafraffelen
56.
-
Slovenevzdržati se
57.
-
Dutchafkomen, verschijnen
58.
-
Dutcheen fout vergissing maken, zich vergissen
59.
-
Sloveneprivoščiti
60.
-
Dutchharrewarren
61.
-
Dutchgepikeerd reageren, zich vijandig opstellen
62.
-
Dutchbuigen
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
63.
64.
-
Dutchzelfredzaam zijn, zichzelf (behelpen
65.
-
Dutchzich gedragen
-
Dutchzich gedragen
66.
-
Dutchklagen
-
Dutcheen klacht indienen, klagen
67.
-
Slovenezavezati se
68.
-
Dutchtijd verdrijven
69.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
70.
-
Dutchdraaien
-
Dutchzich keren tegen
-
Dutchverkleuren
-
Dutchbeurt
71.
-
Dutchsmachten
72.
-
Dutchfloreren, bloeien
-
Dutchfloreren, opbloeien
73.
-
Dutchafkomen, verschijnen
74.
-
Dutchroteren, ronddraaien
75.
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
-
Dutchconcentreren
76.
-
Dutchplegen
77.
-
Dutchsnuffelen
78.
-
Dutchstijgen
79.
-
Dutchverlangen
80.
-
Dutchtuimelen
81.
-
Dutchzucht
-
Slovenevzdihvzdihi
82.
83.
-
Dutchbehouden
84.
85.
-
Dutchgewaardeerd
86.
-
Dutchdanken
87.
-
Dutchzich
88.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
89.
-
Dutchoverlopen, deserteren
90.
-
Dutchverlangen
91.
-
Dutchzijn, staan, zitten, liggen, wezen qualifier
-
Slovenebiti
92.
-
Dutchsloffen
93.
-
Dutchneeded
94.
-
Dutchgenoegen nemen
95.
-
Dutchlangdurig, aanslepend
96.
-
Dutchopnemen
97.
-
Dutchdanken
98.
-
Dutchveranderen, zich aanpassen
-
Slovenespremeniti
-
Dutchzich omkleden
99.
-
Dutchterugtrekken
-
Sloveneumakniti se
-
Dutchcheckterugtreden
100.
-
Dutchbewegen, zich bewegen, zich verplaatsen
-
Sloveneneeded
101.
-
Dutchbeteren
-
Sloveneizboljšati se
102.
-
Dutchcheckzich overgeven
-
Slovenecheckvdati se, checkpredati se
103.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
104.
-
Dutchcontradictie, tegenspraak
105.
-
Dutchgeërgerd
106.
-
Dutchtot straks, tot later, tot zo quallater qualifier
107.
-
Dutchverstoord
108.
-
Dutchzich opstapelen, (zich) vermeerderen, accumuleren
109.
-
Dutchzich
-
Dutchvervullen, zich
110.
-
Dutchbukken
111.
-
Dutchzich aanstellen, pronken met
112.
-
Dutchafnemen, verminderen, verzwakken, luwen, bedaren
113.
-
Dutchtrouwen in het huwelijk treden tot man nemen, tot vrouw nemen
114.
-
Slovenenanašati se
115.
-
Dutchnaderen, dichterbijkomen
116.
-
Dutchzich tussenkomen, bemoeien
117.
-
Slovenečutiti
118.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
119.
-
Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier
-
Slovenebruhati
120.
-
Dutchfalen
121.
-
Dutchcheckidentificeren
122.
-
Dutchzwaaien
123.
-
Dutchzich, zichzel
124.
-
Dutchherinneren
125.
-
Dutchzich zorgen maken
126.
-
Dutchzich voegen, conformeren, onderwerpen
127.
-
Dutchzich terugtrekken
-
Dutchlheimelijk zich stilletjes uit de voeten maken, zijn biezen pakken
-
Dutchwegrennen
128.
-
Dutchblijven, verblijven
129.
130.
-
Dutchafkoelen, koelen, bekoelen, qualifiernl
131.
-
Dutchkou vatten, verkouden
132.
-
Dutchcheckfuseren
133.
-
Dutchoriënteren
134.
-
Dutchrekken
135.
-
Dutchbeseffen, zich realiseren, inzien
136.
-
Dutchplannen, uitwerken
137.
-
Dutchrekenen op
138.
-
Dutchzulk, zo'n
-
Slovenetak, takšen
-
Dutchcheckzulke (1,4), checkzo (2,3,4)
139.
-
Dutchtaps
140.
141.
-
Dutchhaasten
142.
-
Dutchruzien
143.
-
Dutchrondhangen
144.
-
Dutchmet wellust bekijken, met duivels vermaak bekijken, verlustigen
145.
-
Dutchbehandelen
146.
-
Dutchgaan zitten
-
Sloveneusesti se
147.
148.
-
Dutchconfronteren
149.
-
Dutchzich inbeelden
150.
-
Dutchvoortbrengen
151.
-
Dutchuitblinken
152.
-
Dutchbespoedigen
153.
-
Dutchcommuniceren
154.
-
Dutchopzadelen, opschepen
155.
-
Dutchsmakelijk eten, eet smakelijk
-
Slovenedober tek
156.
-
Dutchzich onthouden (van), abstineren
-
Slovenevzdržati
-
Dutchqualifiernl
157.
-
Dutchgaan, verlaten
158.
-
Dutchscheiden, zich verdelen, schiften
159.
-
Dutchverwijzen
-
Dutchcheckrefereren
160.
-
Dutchreizen, verplaatsen
161.
-
Dutchaan de gang gaan met, doorgaan
-
Dutchaan de gang gaan met, doorgaan
162.
-
Dutchzich herinneren
163.
-
Slovenese prekrižati
164.
-
Dutchzich verenigen
165.
-
Dutchverantwoorden
166.
-
Dutchwakker worden, ontwaken
167.
-
Dutchneeded
168.
-
Dutchieder voor zich
169.
-
Dutchaanmelden, inloggen
170.
-
Dutchsamenzweren
171.
-
Dutchbezorgd zijn, zich zorgen maken
172.
-
Dutchovereten
173.
-
Dutchverlangen
174.
-
Dutchzich overgeven
175.
-
Dutchwedijveren
176.
-
Dutchstreven
-
Slovenestremeti, prizadevati si
177.
-
Dutchblijken, uitwijzen
-
Sloveneizkazati se
178.
-
Dutchbukken
179.
-
Dutchwiebelen
180.
-
Dutchsamenhangen
181.
-
Dutchophoepelen, oprotten, opflikkeren, opdonderen, ophoeren, oplazeren,
182.
-
Dutchuitrekken
183.
-
Dutchwriemelen, wringen
184.
-
Dutchuitkijken naar, ernaar uitkijken o, verheugen zich op
-
Sloveneveseliti se
185.
-
Dutchzorgen voor
186.
-
Dutchbewegen
187.
188.
-
Slovenekopati
189.
-
Dutchvoortpanten
190.
191.
-
Dutcheen fout maken, in de fout gaan
-
Slovenecheckzmotiti se
192.
-
Dutchweigeren
193.
-
Dutchverzet aantekenen
194.
-
Dutchjubelen
195.
-
Dutchverbreiden
196.
-
Dutchverergeren
-
Dutchcheckverslechteren
197.
198.
-
Dutchverdwijnen
199.
-
Dutchzich opfrissen, zich wassen
200.
-
Dutchverloochenen, verstoten
201.
202.
-
Dutchverontschuldigen, excuseren
203.
-
Slovenerazvedriti
204.
-
Dutchverschillen, afwijken
-
Dutchverschillen
205.
-
Dutchzich verenigen
206.
-
Dutchtalmen, treuzelen
-
Dutchafwachten,
-
Dutchverblijven
207.
-
Dutchontduiken, zich drukken, zijn plicht ontlopen
208.
-
Dutchzich verenigen
209.
210.
-
Dutchverwaardigen
211.
-
Dutchmemoriseren, uit het hoofd leren
-
Slovenezapomniti
212.
-
Dutchvervangen
213.
-
Dutchzich uitkleden
-
Slovenesleči se
214.
-
Dutchgaan liggen
-
Sloveneléči
-
Slovenecheckuleči se
215.
-
Dutchloskomen
-
Dutchcheckontrafelen
216.
-
Dutchverlengen, aanhouden, rekken
217.
-
Dutchbedaren
218.
219.
-
Dutcherop volgen, daarop volgen
220.
-
Dutchdraaien
-
Dutchzich keren tegen
-
Dutchverkleuren
-
Dutchbeurt
221.
222.
-
Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,
223.
-
Dutchkletsen, babbelen
-
Dutchkletsen, babbelen
224.
-
Dutchbetamen
225.
226.
-
Dutchvorm krijgen
227.
-
Dutchzoenen
228.
-
Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerdverstaan , checkslecht horen
-
Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerd verstaan , checkslecht begrijpen
229.
-
Dutchveranderen, zich aanpassen
-
Slovenespremeniti
-
Dutchzich omkleden
English translator: Dutch Slovene sich Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare