sich Dutch - Estonian

1.

  • Dutchwerken, labeuren,


2.

  • Dutchrebelleren, opstaan


3.

  • Dutchwakker worden, ontwaken


4.

  • Dutchcheckterugspringen, checkstuiteren


5.

  • Dutchaanvaarden, ondergaan


6.


7.


8.


9.


10.


11.

  • Dutchzich ontwikkelen, uitgroeien


12.


13.


14.

  • Dutchvoor zichzelf opeisen, inpikken


15.

  • Dutchsamenkomen, zich verzamelen


16.


17.


18.


19.

  • Dutchabsorberen, (in zich) opnemen


20.


21.


22.


23.


24.


25.

  • Dutchminachten, veronachtzamen


26.


27.


28.


29.


30.


31.


32.

  • Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,


33.

  • Dutchdesintegreren, uiteenvallen


34.


35.


36.


37.


38.


39.

  • Dutchontbinden, vergaan, verrotten

  • Estoniankõdunema


40.


41.

  • Dutchaanmelden, inloggen


42.

  • Dutchvechten, worstelen, qualifiernl


43.


44.


45.


46.


47.

  • Dutchoverwinnen, domineren, zegevieren,


48.

  • Dutchwakker worden, ontwaken


49.

  • Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,

  • Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,


50.


51.


52.

  • Dutchlonen, opbrengen


53.


54.

  • Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan


55.


56.

  • Dutchlid worden van, toetreden


57.


58.


59.

  • Dutchafkomen, verschijnen


60.

  • Dutcheen fout vergissing maken, zich vergissen


61.


62.

  • Dutchgepikeerd reageren, zich vijandig opstellen


63.

  • Dutchbuigen


  • Dutcheen buiging maken, zich buigen


64.


65.

  • Dutchzelfredzaam zijn, zichzelf (behelpen

  • Estonianalglaadima


66.


67.

  • Dutchklagen


  • Dutcheen klacht indienen, klagen


68.


69.

  • Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken


70.


71.


72.

  • Dutchfloreren, bloeien


  • Dutchfloreren, opbloeien


73.

  • Dutchafkomen, verschijnen


74.

  • Dutchroteren, ronddraaien


75.


76.


77.


78.


79.


80.


81.


82.


83.


84.


85.


86.


87.


88.

  • Dutchzich aanstellen, pronken met


89.

  • Dutchoverlopen, deserteren


90.


91.

  • Dutchzijn, staan, zitten, liggen, wezen qualifier

  • Estonianolema


92.


93.


94.


95.

  • Dutchlangdurig, aanslepend


96.


97.


98.


99.


100.

  • Dutchbewegen, zich bewegen, zich verplaatsen

  • Estonianliikuma


101.


102.


103.

  • Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,


104.

  • Dutchcontradictie, tegenspraak


105.


106.

  • Dutchtot straks, tot later, tot zo quallater qualifier

  • Estoniannägudeni, varsti näeme


107.


108.

  • Dutchzich opstapelen, (zich) vermeerderen, accumuleren


109.

  • Dutchzich


  • Dutchvervullen, zich


110.


111.

  • Dutchzich aanstellen, pronken met


112.

  • Dutchafnemen, verminderen, verzwakken, luwen, bedaren


113.

  • Dutchtrouwen in het huwelijk treden tot man nemen, tot vrouw nemen


114.

  • Dutchnaderen, dichterbijkomen


115.

  • Dutchzich tussenkomen, bemoeien


116.

  • Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)


117.

  • Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier

  • Estonianoksendama


118.


119.


120.


121.

  • Dutchzich, zichzel


122.


123.


124.

  • Dutchzich voegen, conformeren, onderwerpen


125.


126.

  • Dutchblijven, verblijven

  • Estonianjääma, viibima


127.

  • Dutchverliefd worden, verlieven


  • Dutchverliefd worden, verlieven


128.

  • Dutchafkoelen, koelen, bekoelen, qualifiernl


129.


130.


131.


132.


133.

  • Dutchbeseffen, zich realiseren, inzien

  • Estoniantaipama, aru saama


134.

  • Dutchplannen, uitwerken


135.


136.

  • Dutchzulk, zo'n

  • Estonianselline, niisugune


  • Dutchcheckzulke (1,4), checkzo (2,3,4)


137.


138.


139.


140.


141.


142.

  • Dutchmet wellust bekijken, met duivels vermaak bekijken, verlustigen


143.


144.


145.


146.


147.


148.


149.


150.


151.


152.

  • Dutchopzadelen, opschepen


153.

  • Dutchsmakelijk eten, eet smakelijk

  • Estonianhead isu


154.

  • Dutchzich onthouden (van), abstineren


  • Dutchqualifiernl


155.

  • Dutchgaan, verlaten


156.

  • Dutchscheiden, zich verdelen, schiften


157.


158.

  • Dutchreizen, verplaatsen


159.

  • Dutchaan de gang gaan met, doorgaan

  • Dutchaan de gang gaan met, doorgaan


160.


161.


162.


163.

  • Dutchwakker worden, ontwaken


164.


165.


166.

  • Dutchaanmelden, inloggen


167.


168.

  • Dutchbezorgd zijn, zich zorgen maken


169.


170.


171.


172.


173.


174.

  • Dutchblijken, uitwijzen


175.


176.


177.


178.

  • Dutchophoepelen, oprotten, opflikkeren, opdonderen, ophoeren, oplazeren,


179.


180.

  • Dutchwriemelen, wringen


181.

  • Dutchuitkijken naar, ernaar uitkijken o, verheugen zich op


182.


183.


184.

  • Dutchnemen, pakken, halen


  • Dutchworden


185.


186.


187.

  • Dutcheen fout maken, in de fout gaan


188.


189.


190.


191.


192.


193.


194.

  • Dutchverdwijnen

  • Estoniankaduma, haihtuma, hääbuma


195.


196.

  • Dutchzich opfrissen, zich wassen


197.

  • Dutchverloochenen, verstoten


198.

  • Dutchnemen, pakken, halen


  • Dutchworden


199.

  • Dutchverontschuldigen, excuseren


200.


201.


202.


203.


204.


205.

  • Dutchontduiken, zich drukken, zijn plicht ontlopen


206.


207.

  • Dutchnemen, pakken, halen


  • Dutchworden


208.


209.

  • Dutchmemoriseren, uit het hoofd leren


210.


211.


212.


213.


214.

  • Dutchverlengen, aanhouden, rekken


215.


216.


217.

  • Dutcherop volgen, daarop volgen


218.


219.

  • Dutchrukken, aftrekken

  • Estonianpihku peksma, pihku taguma, onama

  • Dutchrukken, aftrekken

  • Estonianpihku peksma, pihku taguma, onama


220.

  • Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,


221.

  • Dutchkletsen, babbelen


  • Dutchkletsen, babbelen


222.


223.

  • Dutchnemen, pakken, halen


  • Dutchworden


224.


225.


226.

  • Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerdverstaan , checkslecht horen


  • Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerd verstaan , checkslecht begrijpen


227.





English translator: Dutch Estonian sich  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare