<>

sich Dutch - Sicilian

1.

  • Dutchwerken, labeuren,


2.

  • Dutchrebelleren, opstaan


3.

  • Dutchwakker worden, ontwaken


4.

  • Dutchcheckterugspringen, checkstuiteren


5.

  • Dutchaanvaarden, ondergaan


6.


7.


8.


9.

  • Siciliangòdiri, còliri


10.


11.

  • Dutchzich ontwikkelen, uitgroeien


12.


13.


14.

  • Dutchvoor zichzelf opeisen, inpikken


15.

  • Dutchsamenkomen, zich verzamelen


16.


17.


18.

  • Dutchabsorberen, (in zich) opnemen


19.


20.


21.


22.


23.


24.

  • Dutchminachten, veronachtzamen


25.


26.


27.


28.


29.


30.


31.

  • Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,


32.

  • Dutchdesintegreren, uiteenvallen


33.


34.


35.


36.


37.


38.

  • Dutchontbinden, vergaan, verrotten


39.


40.

  • Dutchaanmelden, inloggen


41.

  • Dutchvechten, worstelen, qualifiernl


42.


43.


44.

  • Dutchop zich, per se, an sich

  • Dutchop zich, per se, an sich


45.


46.

  • Dutchoverwinnen, domineren, zegevieren,


47.

  • Dutchwakker worden, ontwaken


48.

  • Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,

  • Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,


49.


50.


51.

  • Dutchlonen, opbrengen


52.


53.

  • Dutchzijn ongenoegen uiten, zich storen aan


54.


55.

  • Dutchlid worden van, toetreden


56.


57.


58.

  • Dutchafkomen, verschijnen


59.

  • Dutcheen fout vergissing maken, zich vergissen


60.


61.

  • Dutchgepikeerd reageren, zich vijandig opstellen


62.

  • Dutchbuigen


  • Dutcheen buiging maken, zich buigen


63.


64.

  • Dutchzelfredzaam zijn, zichzelf (behelpen


65.


66.

  • Dutchklagen


  • Dutcheen klacht indienen, klagen


67.


68.

  • Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken


69.


70.


71.

  • Dutchfloreren, bloeien


  • Dutchfloreren, opbloeien


72.

  • Dutchafkomen, verschijnen


73.

  • Dutchroteren, ronddraaien


74.


75.


76.


77.


78.


79.


80.


81.


82.


83.


84.


85.


86.


87.

  • Dutchzich aanstellen, pronken met


88.

  • Dutchoverlopen, deserteren


89.


90.

  • Dutchzijn, staan, zitten, liggen, wezen qualifier

  • Sicilianèssiri


91.


92.


93.


94.

  • Dutchlangdurig, aanslepend


95.


96.


97.

  • Dutchveranderen, zich aanpassen

  • Siciliancanciari, cangiari


  • Dutchzich omkleden


98.


99.

  • Dutchbewegen, zich bewegen, zich verplaatsen

  • Sicilianneeded


100.


101.


102.

  • Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,


103.

  • Dutchcontradictie, tegenspraak


104.


105.

  • Dutchtot straks, tot later, tot zo quallater qualifier


106.


107.

  • Dutchzich opstapelen, (zich) vermeerderen, accumuleren


108.

  • Dutchzich


  • Dutchvervullen, zich


109.


110.

  • Dutchzich aanstellen, pronken met


111.

  • Dutchafnemen, verminderen, verzwakken, luwen, bedaren


112.

  • Dutchtrouwen in het huwelijk treden tot man nemen, tot vrouw nemen


113.

  • Dutchnaderen, dichterbijkomen


114.

  • Dutchzich tussenkomen, bemoeien


115.

  • Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)


116.

  • Dutchovergeven, braken, kotsen qualifier


117.


118.


119.


120.

  • Dutchzich, zichzel


121.


122.


123.

  • Dutchzich voegen, conformeren, onderwerpen


124.


125.

  • Dutchblijven, verblijven

  • Sicilianstari


126.

  • Dutchverliefd worden, verlieven


  • Dutchverliefd worden, verlieven


127.

  • Dutchafkoelen, koelen, bekoelen, qualifiernl


128.

  • Dutchkou vatten, verkouden


129.


130.


131.


132.

  • Dutchbeseffen, zich realiseren, inzien


133.

  • Dutchplannen, uitwerken


134.


135.

  • Dutchzulk, zo'n


  • Dutchcheckzulke (1,4), checkzo (2,3,4)


136.


137.


138.


139.


140.


141.

  • Dutchmet wellust bekijken, met duivels vermaak bekijken, verlustigen


142.


143.


144.


145.


146.


147.


148.


149.


150.


151.

  • Dutchopzadelen, opschepen


152.

  • Dutchsmakelijk eten, eet smakelijk


153.

  • Dutchzich onthouden (van), abstineren


  • Dutchqualifiernl


154.

  • Dutchgaan, verlaten


155.

  • Dutchscheiden, zich verdelen, schiften


156.


157.

  • Dutchreizen, verplaatsen


158.

  • Dutchaan de gang gaan met, doorgaan

  • Dutchaan de gang gaan met, doorgaan


159.


160.


161.


162.

  • Dutchwakker worden, ontwaken


163.


164.


165.

  • Dutchaanmelden, inloggen


166.


167.

  • Dutchbezorgd zijn, zich zorgen maken


168.


169.


170.


171.


172.


173.

  • Dutchblijken, uitwijzen


174.


175.


176.


177.

  • Dutchophoepelen, oprotten, opflikkeren, opdonderen, ophoeren, oplazeren,


178.


179.

  • Dutchwriemelen, wringen


180.

  • Dutchuitkijken naar, ernaar uitkijken o, verheugen zich op


181.


182.


183.

  • Dutchnemen, pakken, halen


  • Dutchworden


184.


185.


186.

  • Dutcheen fout maken, in de fout gaan


187.


188.


189.


190.


191.


192.


193.


194.

  • Dutchzich opfrissen, zich wassen


195.

  • Dutchverloochenen, verstoten


196.

  • Dutchnemen, pakken, halen


  • Dutchworden


197.

  • Dutchverontschuldigen, excuseren


198.


199.


200.

  • Dutchtalmen, treuzelen


  • Dutchafwachten,


  • Dutchverblijven


201.

  • Dutchontduiken, zich drukken, zijn plicht ontlopen


202.


203.

  • Dutchnemen, pakken, halen


  • Dutchworden


204.


205.

  • Dutchmemoriseren, uit het hoofd leren


206.


207.


208.


209.


210.

  • Dutchverlengen, aanhouden, rekken


211.


212.


213.

  • Dutcherop volgen, daarop volgen


214.


215.

  • Dutchrukken, aftrekken

  • Dutchrukken, aftrekken


216.

  • Dutchflikker op, optiefen, oppleuren, ophoepelen, oprotten, opflikkeren,


217.

  • Dutchkletsen, babbelen


  • Dutchkletsen, babbelen


218.


219.

  • Dutchnemen, pakken, halen


  • Dutchworden


220.


221.


222.

  • Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerdverstaan , checkslecht horen


  • Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerd verstaan , checkslecht begrijpen


223.

  • Dutchveranderen, zich aanpassen

  • Siciliancanciari, cangiari


  • Dutchzich omkleden





English translator: Dutch Sicilian sich  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare