tijd Dutch - Portuguese
1.
-
Dutchde tijd vliegt
-
Portugueseo tempo voa
2.
-
Dutchtijdjeeen hele tijd
-
Portuguesetempo
3.
-
Dutchvrije tijd
-
Portugueseócio
-
Dutchvrije tijd
-
Portugueseócio
4.
-
Portuguesepretérito perfeito
5.
6.
-
Portuguesepretérito mais-que-perfeito, mais-que-perfeito
7.
-
Dutchvan tijd tot tijd
-
Portuguesede vez em quando
8.
9.
-
Dutchvan tijd tot tijd
-
Portuguesede vez em quando
10.
-
Dutchtijd verdrijven
-
Portuguesepassar o tempo
11.
-
Portuguesefuturo perfeito
12.
13.
14.
-
Portuguesepresente perfeito
15.
-
Dutchachterstallig, over tijd
16.
17.
-
Dutchtegenwoordige tijd
-
Portuguesepresente
18.
-
Portugueseimperfeito
19.
-
Dutchongeveer tijd, haast zover
-
Portuguesequase na hora
20.
-
Dutchverleden tijd
-
Portuguesepretérito
21.
-
Dutchtijd is geld
-
Portuguesetempo é dinheiro
22.
-
Dutchruimte-tijd, ruimtetijd, tijd-ruimte, tijdruimte
-
Portugueseespaço-tempo
23.
-
Dutchop de hoogte, bekend, goed ingelicht, welingelicht, met zijn tijd mee
-
Portuguesebem informado
24.
-
Dutchverleden tijd
-
Portuguesepretérito
25.
26.
27.
-
Dutchtoekomende tijd
-
Portuguesefuturo
28.
29.
30.
31.
-
Dutchte zijner tijd
32.
-
Dutchverleden tijd
-
Portuguesepretérito
33.
-
Dutchantediluviaal, behorend tot de tijd voor de zondvloed
-
Portugueseantediluviano
English translator: Dutch Portuguese tijd Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare