tijd Dutch - Greek
1.
-
Dutchde tijd vliegt
2.
-
Dutchtijdjeeen hele tijd
-
Greekδιάστημα
3.
-
Dutchvrije tijd
-
Dutchvrije tijd
-
Greekελεύθερος χρόνος
4.
-
Greekαόριστος
5.
6.
-
Greekυπερσυντέλικος
7.
-
Dutchvan tijd tot tijd
-
Greekαπό καιρό σε καιρό, από καιρού εις καιρόν qualifier
8.
9.
-
Dutchvan tijd tot tijd
-
Greekαπό καιρό σε καιρό, από καιρού εις καιρόν qualifier
10.
-
Dutchtijd verdrijven
11.
12.
13.
14.
-
Greekπαρακείμενος
15.
-
Dutchachterstallig, over tijd
16.
-
Dutchuur
17.
-
Dutchtegenwoordige tijd
-
Greekενεστώτας
18.
-
Greekπαρατατικός
19.
-
Dutchongeveer tijd, haast zover
20.
-
Dutchverleden tijd
-
Greekαόριστος
21.
-
Dutchtijd is geld
-
Greekο χρόνος είναι χρήμα
22.
-
Dutchruimte-tijd, ruimtetijd, tijd-ruimte, tijdruimte
-
Greekχωροχρόνος
23.
-
Dutchop de hoogte, bekend, goed ingelicht, welingelicht, met zijn tijd mee
-
Greekδίπλα-δίπλα
24.
-
Dutchverleden tijd
-
Greekαόριστος
25.
26.
27.
-
Dutchtoekomende tijd
-
Greekμέλλοντας
28.
29.
-
Dutchin de verleden tijd, in het preteritum
-
Greekπαρωχημένος
-
Greekαόριστος
30.
31.
-
Dutchte zijner tijd
32.
-
Dutchverleden tijd
-
Greekαόριστος
33.
-
Dutchantediluviaal, behorend tot de tijd voor de zondvloed
English translator: Dutch Greek tijd Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare