put marked word in Dutch - Korean

1.


2.


3.

  • Dutchcheckverstaan, checkbegrijpen, checkbut “begrijpen” or “snappen” a concept or idea or decision.


4.

  • Dutchcheckdito, checkide, checkidem dito, checkdito dito


5.


6.


7.


8.


9.

  • Dutchlenen, uitlenen


10.


11.


12.


13.


14.


15.


16.


17.


18.


19.


20.

  • Dutch(een) miskraam hebben, checkvoortijdig bevallen


  • Dutch(doen) aborteren, checkbeëindigen, checkdoen mislukken


21.


22.


23.


24.


25.

  • Dutchneerknuppelen, slaan


  • Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen


26.


27.

  • Dutchneerknuppelen, slaan


  • Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen


28.


29.


30.


31.

  • Dutchnutteloos, onbruikbaar


32.


33.


34.


35.

  • Dutchchecktegenwicht


  • Dutchchecktegenkracht


  • Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegengewicht vormen voor


  • Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegenkracht vormen voor


36.


37.


38.

  • Dutchstuiteren, ketsen


39.


40.


41.

  • Dutchneerknuppelen, slaan


  • Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen


42.


43.


44.


45.


46.


47.


48.

  • Dutchcheckzonder hoofdelijke stemming, checkmet algemene instemming


49.

  • Dutchneerknuppelen, slaan


  • Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen





English translator: Dutch Korean put marked word in  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare