put marked word in Dutch - Greek
1.
-
Dutchlaat maar, uitmaken
-
Greekδεν πειράζει
2.
-
Dutchtweede naamval
-
Greekγενική
3.
-
Dutchcheckverstaan, checkbegrijpen, checkbut “begrijpen” or “snappen” a concept or idea or decision.
4.
-
Dutchcheckdito, checkide, checkidem dito, checkdito dito
5.
-
Dutchhoofdtelwoord
-
Greekαπόλυτος αριθμός
6.
-
Dutchzaken
7.
-
Dutchnoordelijk
8.
9.
-
Dutchkatjepoesje
-
Greekγατάκι
10.
-
Greekπεδίο ορισμού
11.
-
Dutchteleurstelling
12.
-
Dutchnoordelijk
13.
-
Greekπεδίο ορισμού
14.
-
Greekσιέστα
15.
-
Dutchinspanning, ijveren
-
Greekπροσπάθεια
-
Dutchqualifiernl
-
Greekαπόπειρα
16.
-
Dutchparaatheid
-
Greekπροσοχή
17.
18.
19.
20.
-
Dutchvoornaamste
21.
22.
-
Dutch(een) miskraam hebben, checkvoortijdig bevallen
-
Dutch(doen) aborteren, checkbeëindigen, checkdoen mislukken
23.
-
Dutchparaatheid
-
Greekπροσοχή
24.
-
Dutchhazelaar
-
Greekφουντουκιά
25.
-
Dutchloven, prijzen, eren
-
Greekεπαινώ
26.
-
Dutchqualifiernl
-
Greekευχαριστώ, τέρπω, δίνω ευχαρίστηση
27.
-
Dutchneerknuppelen, slaan
-
Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen
28.
-
Dutchoostwaarts
29.
-
Dutchneerknuppelen, slaan
-
Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen
30.
31.
32.
33.
-
Dutchjachthond
-
Greekκυνηγόσκυλο
34.
-
Dutchmedeklinker
-
Greekσύμφωνο
35.
-
Greekαδέσποτος
36.
-
Dutchvoorzien (
37.
-
Dutchchecktegenwicht
-
Dutchchecktegenkracht
-
Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegengewicht vormen voor
-
Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegenkracht vormen voor
38.
39.
-
Dutchbestorming
-
Greekέφοδος
-
Dutchcheckstorm
-
Greekcheckανεμοθύελλα
40.
-
Dutchstuiteren, ketsen
41.
-
Greekπλεόνασμα
42.
-
Dutchhoofdtelwoord
-
Greekαπόλυτος αριθμός
43.
-
Dutchneerknuppelen, slaan
-
Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen
44.
45.
-
Dutchcheckantiek, checkoeroud
46.
-
Dutchcheckmisbruik
-
Greekκατάχρηση
-
Dutchcheckmisbruiken, checkverkeerd gebruiken
47.
-
Dutchqualifiernl
-
Greekαπειροελάχιστος
48.
-
Dutchzaken
49.
-
Dutchnoordelijk
50.
-
Greekπεδίο ορισμού
51.
-
Dutchcheckzonder hoofdelijke stemming, checkmet algemene instemming
52.
-
Dutchneerknuppelen, slaan
-
Dutchcheckzich groeperen, checkzich verenigen, checksamengaan, checkeen club vormen
English translator: Dutch Greek put marked word in Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare