gewoon Dutch - Esperanto
1.
-
Dutchslechts, enkel, net, gewoon, maar
-
Esperantonur
2.
-
Dutchvolks, gewoon, gemeen, ordinair
-
Esperantovulgara
3.
-
Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone
-
Esperantokomuna
-
Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone
-
Esperantoordinara
-
Dutchgewoon
-
Esperantovulgara,
4.
-
Dutchgewoon
5.
-
Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone
-
Esperantokomuna
-
Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone
-
Esperantoordinara
-
Dutchgewoon
-
Esperantovulgara,
6.
-
Dutchgewoon
7.
-
Dutchalledaags, banaal, gewoon
8.
-
Dutchnormaal, normale, gewoon, gewone
9.
-
Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone
-
Esperantokomuna
-
Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone
-
Esperantoordinara
-
Dutchgewoon
-
Esperantovulgara,
10.
-
Dutchgewoon
11.
-
Dutchgewoon, alledaags
12.
-
Dutchnormaal, gewoon
-
Esperantokutime
-
Esperantochecknormale
13.
-
Dutchgewoonte
-
Dutchgewend, gewoon
14.
15.
-
Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone
-
Esperantokomuna
-
Dutchgemeen, gemene, gewoon, gewone
-
Esperantoordinara
-
Dutchgewoon
-
Esperantovulgara,
English translator: Dutch Esperanto gewoon Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare