gaan in other languages
-
Latin
gaan Dutch - Latin
1.
-
Dutchmenukaart
2.
-
Dutchvooraf gaan, laten voorbijgaan, passen
3.
-
Dutchhuwelijk
-
Latinmātrimōniumconubium
4.
-
Dutchgaan
5.
-
Dutchwensen, verlangen
-
Latincupio, desidero
-
Dutchbegeren, verlangen
-
Latindesidero, cupio, volo
-
Dutchverlangen
-
Latinvoluntas, desideriu, studiu, cupiditas, cupido
6.
-
Dutchnaar buiten gaan
-
Latinexeo, egredior
-
Dutchuitgaan
-
Latinexeo, egredior
7.
-
Dutchorale seks
-
Dutchorale seks
8.
-
Dutchhandelsmerk
9.
10.
-
Dutchvrijuit gaan
11.
-
Dutchgebeurtenis
-
Latineventum
12.
-
Dutchtelevisieprogramma
13.
-
Dutchsamenkomstraakpunt
-
Dutchcheckafspraak
-
Dutchcheckvergadering
14.
-
Dutchoverschrijden, te buiten gaan, overstijgen
15.
-
Dutchwerkberoep
-
Latinnegotium
16.
-
Dutchhandel
17.
-
Dutchtelepathie
18.
-
Dutchgesprek
-
Latincolloquium
19.
-
Dutchverklaring
20.
-
Dutchvariant
21.
-
Dutchseksvrijen
-
Latinneeded
22.
23.
-
Dutchoverkop gaan
24.
-
Dutchdienst
25.
-
Dutchgaan (+ infinitive)
-
Dutchpast tense of gaan: ging, gingen (+ infinitive)
26.
-
Dutchvergelijking
-
Latinaequatio
27.
-
Dutchperestrojka
28.
-
Dutchinwijking
29.
-
Dutchondergeschikte
30.
-
Dutchweerstand
31.
-
Dutchverkrachting
-
Latinraptus
32.
33.
-
Dutchontwijken, uit de weg gaan, ontspringen
34.
-
Dutchgesprek
-
Latincolloquium
35.
-
Dutchafbuigen, buigen, draaien, gaan
36.
-
Dutchdialoog
37.
38.
-
Dutchproces
39.
-
Dutchroken
40.
41.
-
Dutchcontroverse
42.
-
Dutchwerkberoep
-
Latinnegotium
43.
-
Dutchdienst
44.
-
Dutchmoord
-
Latin(Classical Latin) caedēs per insidiās nominative, caedis per insidiās genitive, (Modern Latin) assassinātiō nominative, assassinātiōnis genitive
45.
-
Dutchopenbaar vervoer
-
Latinneeded
46.
-
Dutchpersoneelszaken
47.
-
Dutchop rente gaan
48.
-
Dutchverkeer
49.
-
Dutchinterview
-
Latincolloquium
50.
-
Dutchop vakantie gaan
51.
-
Dutchde pijp aan Maarten geven, het loodje leggen
52.
-
Dutchvan boord gaan, ontschepen
53.
-
Dutchwerkloosheid
54.
-
Dutchspoorwegen
55.
-
Dutchkomst
-
Latinperventioadventus
56.
-
Dutchde pijp uit gaan, sneven
57.
-
Dutchdictatuur
58.
-
Dutchgehoorzaamheid
59.
60.
-
Dutchdocumentatie
61.
-
Dutchejaculatie
62.
-
Dutchoverstag gaan
63.
-
Dutch-ing
64.
-
Dutchbewondering
-
Latinadmiratio
65.
-
Dutchbatsen, van bil gaan
66.
-
Dutchwenselijk
67.
-
Dutchdienst
68.
69.
-
Dutchcheckprat gaan (op), checktrots zijn (op) attention
70.
-
Dutchmuziek
71.
-
Dutchverdediging
72.
-
Dutchdiagnose
73.
-
Dutchin beroep gaan, in hoger beroep gaan
74.
-
Dutchtatoeage
75.
-
Dutchtechnisch gesproken, strikt genomen
76.
-
Dutchsamenkomstraakpunt
-
Dutchcheckafspraak
-
Dutchcheckvergadering
77.
78.
79.
-
Dutchpoliticus
80.
81.
-
Dutchopstandrevolte
82.
-
Dutchbemoeial
83.
-
Dutchanabolisme
84.
-
Dutchaanval
85.
86.
-
Dutchprostitutie
87.
-
Dutchwerkberoep
-
Latinnegotium
88.
-
Dutchhandel
-
Dutchcheckarbeidsmarkt
89.
-
Dutchgebeurtenis
-
Latineventum
90.
-
Dutchgaan zitten
-
Latincōnsīdō
91.
92.
93.
-
Dutchversnellen, lsneller l
94.
-
Dutchzwangerschap
-
Latingraviditās
95.
-
Dutchaan boord gaan, opstappen, instappen
96.
-
Dutchcheckjeuk in de vingers, checkjeuk in de handen
97.
-
Dutchgaan, verlaten
98.
-
Dutchwaarnemingshorizon
99.
-
Dutchaan de gang gaan met, doorgaan
-
Dutchaan de gang gaan met, doorgaan
100.
-
Dutchanale seks
101.
-
Dutchwerkberoep
-
Latinnegotium
102.
-
Dutchwerkberoep
-
Latinnegotium
103.
-
Dutchmet pensioen gaan
-
Latinabire
104.
-
Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in
105.
106.
107.
-
Dutchvereisen, nodig hebben, behoeven, benodigen
-
Latinegeo, requiro, desidero
108.
109.
-
Dutchtrekken, op trektocht gaan, rondtrekken, reizen, rondreizen
-
Latinvio
110.
-
Dutcheen fout maken, in de fout gaan
-
Latinfallor, erro
111.
-
Dutchverdict
-
Latinperfīnītiō
-
Latincheckdecisio
112.
-
Dutchweggaan, vertrekken
-
Latinexeō, abeo, abambulo, decedo, discedo, proficiscor,
-
Dutchcheckover zijn, checkoverblijven, checklaten
-
Latincheckrelinquo
113.
-
Dutchuitvoering
114.
-
Dutchdiplomatie
115.
-
Dutchlezing
116.
-
Dutchplengoffer
-
Dutchplengoffer
117.
-
Dutchterroristterroriste
118.
119.
-
Dutchervandoor gaan
120.
-
Dutchgaan liggen
-
Latincubo, recumbo
121.
-
Dutchergonomie
122.
-
Dutchpartij
123.
-
Dutchdames gaan voor
124.
-
Dutchbesturingssysteem
-
Latinsystema internum
125.
-
Dutchin de fout gaan
126.
127.
-
Dutchaftreden, uit de weg gaan, opgeven
128.
-
Dutchoverstag gaan, wenden,
English translator: Dutch Latin gaan Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare