passen Dutch - Spanish
1.
-
Spanishconvenir
2.
-
Dutchvooraf gaan, laten voorbijgaan, passen
-
Spanishpreceder, anteceder
3.
4.
-
Dutchbabysitten, kinderen passen#Dutch
5.
-
Dutchdoen bijeen passen, zorgen dat het bijeenpast
-
Spanishcoordinar
6.
-
Dutchovereenstemmen
-
Spanishcoincidir, igualar, corresponder
7.
-
Dutchlaten voorbijgaan, passen
English translator: Dutch Spanish passen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare