voor Dutch - Russian
1.
-
Dutchvoor fijnproevers, culinair
2.
-
Dutchtegen, voor
-
Russianнапро́тив qualifierфон
-
Dutchtegen, voor
-
Russianвзамен
-
Dutchtegen dat, totdat, voordat
3.
-
Dutchvoor
4.
-
Dutchstaan voor
-
Dutchvoorstaan
5.
-
Dutchhet gezicht in de handen verbergen, zich voor de kop slaan
6.
-
Dutchplannen, vastleggen voor
-
Russianплани́роватьназнача́ть
-
Dutchvoorzien, voorbestemmen
-
Russianпредназнача́ть
7.
-
Dutchinvallen voor
8.
-
Dutchtegen, voor
-
Russianнапро́тив qualifierфон
-
Dutchtegen, voor
-
Russianвзамен
-
Dutchtegen dat, totdat, voordat
9.
-
Dutchvoorkant
-
Russianпереднийпе́ред
-
Dutchvoorkant
-
Russianфаса́д
-
Russianпере́дний
10.
-
Dutchvoor zichzelf opeisen, inpikken
-
Russianqualifierruru
11.
12.
-
Dutchvoorstellen
-
Dutchcheckvoorstellen, checkuitbeelden, checkvoor staan
-
Dutchvoorstellen
-
Dutchvoorstellen
13.
-
Dutchvoorhoede
14.
-
Dutchtegen, voor
-
Russianнапро́тив qualifierфон
-
Dutchtegen, voor
-
Russianвзамен
-
Dutchtegen dat, totdat, voordat
15.
-
Dutchcheckzorgen voor, checkopletten
-
Russianохраня́ть, сторожи́ть
16.
-
Dutchnadeel, voor- en nadelen
-
Russianнедоста́токконтраргуме́нт
17.
-
Dutchin oneindigheid, voor altijd, oneindigheid
-
Russianбесконе́чно, бесконечность
-
Dutchin oneindigheid, voor altijd, oneindigheid
-
Russianбесконе́чно, бесконечность
18.
19.
-
Dutchgaranderen, verzekeren, waarborgen
-
Russianстрахова́ться
-
Dutchcheckverzekeren, checkborgen
20.
-
Russianзащи́тник
21.
22.
-
Dutchonvoorbereid, geïmproviseerd
-
Russianимпровизированный
-
Dutchà l'improviste, voor de vuist weg, onvoorbereid
-
Russianимпровизированно
23.
-
Dutchuitstellen, voor zich uitschuiven
-
Russianме́длитьоткла́дывать
24.
-
Dutchcheckinstaan check
-
Russianруча́ться + за
25.
-
Dutchvoor
-
Russianдля qualifier
-
Dutchvoor
-
Russianза qualifier
-
Dutchvoor, lang
-
Russianв тече́ние qualifier
26.
-
Dutchvoor
-
Russianдля qualifier
-
Dutchvoor
-
Russianза qualifier
-
Dutchvoor, lang
-
Russianв тече́ние qualifier
27.
-
Dutchvoor
28.
-
Dutchvoor ons, vooruit, voorop
-
Russianвперёд qualifier
29.
-
Dutchrecept, voorschrift
-
Russianреце́пт
30.
-
Russianспеша́щий, обгоня́ющий
-
Russianпреждевременно
31.
-
Russianша́фер
32.
33.
-
Dutchbillenkoek
-
Russianшлёпатьшлёпнуть
-
Dutchklap voor de billen
-
Russianшлёпание
34.
-
Dutchqualifiernl
-
Russianнаправляться
35.
36.
-
Dutchvoorste, voor-
-
Russianпере́дний, носово́й, checkв носово́й частьвпереди́
-
Dutchvoorkant
-
Russianноспе́ред
37.
-
Dutchqualifiernl
-
Russianпровали́ться
38.
-
Dutchvoor het gemak
-
Russianудо́бно, легко́, про́сто, без труда́
39.
-
Dutch(voor) altijd
40.
-
Dutchvoor lief nemen
-
Russianсчита́ть само́ собо́й разуме́ющимся, воспринима́ть как до́лжное
41.
-
Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegengewicht vormen voor
-
Russianуравнове́шивать
-
Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegenkracht vormen voor
42.
-
Dutchvoor
-
Russianпе́ред qualifier
-
Dutchvoor, in het bijzijn van
-
Russianпе́ред qualifier
43.
-
Dutchopkomen ijveren voor
-
Russianборо́ться
44.
-
Dutchparels voor de zwijnen, paarlen voor de zwijnen werpen
45.
-
Dutchtoegeven, zwichten (voor de verleiding)
-
Russianпридаваться
46.
-
Russianтупо́й, как про́бка ("dumb as a cork"), туп как сиби́рский ва́ленок ("dumb as Siberian boots")
47.
-
Dutchvore, voor
-
Russianборозда́
48.
-
Russianпере́дний, передово́й
-
Russianвперёд, да́льше, да́лее
-
Russianвперёд
-
Russianвперёд, да́льше, да́лее, впредь
49.
50.
-
Dutchvoor niets
-
Russianзря, да́ром, впусту́ю, напра́сно, понапра́сну, польза
-
Dutchvoor niets
-
Russianпустяк
51.
-
Dutchvoorkant
-
Russianпереднийпе́ред
-
Dutchvoorkant
-
Russianфаса́д
-
Russianпере́дний
52.
-
Dutchvoor, voordat qualifier
-
Russianдо, пре́жде, пе́ред
53.
-
Dutchieder voor zich
-
Russianка́ждый са́м за́ себя́
54.
-
Dutcheeuwig, (voor) altijd
-
Russianве́чно, всегда́, навсегда́, наве́ки, наве́чно
55.
-
Dutchprocederen, voor de rechter dagen
-
Russianсуди́ться
56.
-
Dutchzorgen voor
-
Russianзабо́титьсяприсма́тривать
57.
-
Dutchwaarderen, appreciëren, dankbaar zijn voor
-
Russianбыть призна́тельным, быть благода́рным
58.
-
Dutchin zichzelf verdiept, met alleen aandacht voor zichzel
59.
-
Dutchopzettelijk, opzettelijke, met opzet, voor expres (Flanders)
-
Russianумы́шленный, преднаме́ренный, наме́ренный
60.
61.
-
Dutchvoor de hand liggen
62.
-
Dutchtellen voor, meetellen voor
63.
-
Russianпере́дний, передово́й
-
Russianвперёд, да́льше, да́лее
-
Russianвперёд
-
Russianвперёд, да́льше, да́лее, впредь
64.
-
Dutchdames gaan voor
-
Russianда́мы вперёд
65.
-
Dutchantediluviaal, behorend tot de tijd voor de zondvloed
-
Russianдопото́пный
66.
-
Dutchgevoel voor humor
-
Russianчу́вство ю́мора
67.
-
Russianсбережения
68.
-
Dutchvoor
English translator: Dutch Russian voor Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare