<>

voor Dutch - Catalan

1.

  • Dutchvoor fijnproevers, culinair


2.

  • Catalandavant

  • Dutchtegen, voor


  • Dutchtegen, voor


  • Dutchtegen dat, totdat, voordat


3.


4.


5.

  • Dutchhet gezicht in de handen verbergen, zich voor de kop slaan


6.

  • Dutchplannen, vastleggen voor


  • Dutchvoorzien, voorbestemmen


7.


8.

  • Catalandavant

  • Dutchtegen, voor


  • Dutchtegen, voor


  • Dutchtegen dat, totdat, voordat


9.


10.

  • Dutchvoor zichzelf opeisen, inpikken


11.

  • Dutchvoor, om te


  • Dutchvoor


12.


13.


14.

  • Catalandavant

  • Dutchtegen, voor


  • Dutchtegen, voor


  • Dutchtegen dat, totdat, voordat


15.

  • Dutchcheckzorgen voor, checkopletten


16.

  • Catalancontra

  • Dutchnadeel, voor- en nadelen


17.

  • Dutchin oneindigheid, voor altijd, oneindigheid

  • Dutchin oneindigheid, voor altijd, oneindigheid


18.


19.

  • Dutchgaranderen, verzekeren, waarborgen

  • Dutchcheckverzekeren, checkborgen


20.


21.


22.

  • Dutchonvoorbereid, geïmproviseerd


  • Dutchà l'improviste, voor de vuist weg, onvoorbereid


23.

  • Dutchuitstellen, voor zich uitschuiven


24.


25.

  • Catalanper, per a

  • Dutchvoor


  • Catalanper

  • Dutchvoor


  • Dutchvoor, lang


26.

  • Catalanper, per a

  • Dutchvoor


  • Catalanper

  • Dutchvoor


  • Dutchvoor, lang


27.


28.

  • Catalanen front de, al davant de

  • Dutchvoor ons, vooruit, voorop


29.


30.


31.

  • Dutchbillenkoek, pak voor de broek


  • Dutchbillenkoek, pak voor de broek


32.


33.


34.

  • Dutchvoor, om te


  • Dutchvoor


35.


36.


37.


38.


39.


40.

  • Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegengewicht vormen voor


  • Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegenkracht vormen voor


41.

  • Catalanenfront de, davant

  • Dutchvoor


  • Catalandavant

  • Dutchvoor, in het bijzijn van


42.


43.

  • Dutchparels voor de zwijnen, paarlen voor de zwijnen werpen


44.

  • Dutchtoegeven, zwichten (voor de verleiding)


45.


46.

  • Catalansolc

  • Dutchvore, voor


47.


48.


49.


50.

  • Catalanabans de, abans que

  • Dutchvoor, voordat qualifier


51.


52.

  • Catalanper sempre, qualifierca

  • Dutcheeuwig, (voor) altijd


53.

  • Catalanlitigar

  • Dutchprocederen, voor de rechter dagen


54.


55.

  • Dutchwaarderen, appreciëren, dankbaar zijn voor


56.

  • Dutchin zichzelf verdiept, met alleen aandacht voor zichzel


57.

  • Catalandeliberat

  • Dutchopzettelijk, opzettelijke, met opzet, voor expres (Flanders)


58.


59.


60.

  • Dutchtellen voor, meetellen voor


61.


62.

  • Catalanantediluvià

  • Dutchantediluviaal, behorend tot de tijd voor de zondvloed


63.


64.


65.





English translator: Dutch Catalan voor  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare