laten Dutch - Portuguese
1.
-
Dutchlaten vallen
-
Portugueselargar, deixar cair, soltar
-
Dutchlaten vallen
-
Portugueseengolir
2.
-
Dutchvooraf gaan, laten voorbijgaan, passen
-
Portuguesepreceder, anteceder
3.
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
-
Portugueseabsorver
4.
-
Dutchlaten droppen
5.
-
Dutchhet laten afweten, het opgeven
6.
-
Dutchlaten besterven
7.
-
Portuguesepeidar
8.
-
Dutchlaten droppen
9.
-
Dutchhet laten afweten, het opgeven
10.
-
Dutchlaten droppen
11.
-
Dutchlaten droppen
12.
-
Dutchlaten droppen
13.
-
Dutchlaten getuigen, onttronen, uit het ambt ontzetten, eed getuigenis/ afleggen afnemen, verhoren
14.
-
Dutchhet laten afweten, het opgeven
15.
-
Dutcheen wind laten, een scheet laten
-
Portuguesesoltar gases
16.
-
Dutchzich roeren, van zich laten horen
17.
-
Dutchlaten vallen
-
Portugueselargar, deixar cair, soltar
-
Dutchlaten vallen
-
Portugueseengolir
18.
-
Dutchlaten droppen
19.
-
Dutch(laten) benadrukken
-
Portuguesepriorizar
20.
-
Dutchte water laten, voorstellen
21.
-
Dutchde kat sturen, in de kou laten staan
22.
-
Dutchlanceren, te water laten
-
Portugueselançar
23.
-
Dutchleeg laten lopen
-
Portuguesedrenar, escoar
24.
-
Dutchlaten schrikken
-
Portugueseassustar, dar um susto
25.
-
Dutchverlaten, opgeven
-
Dutchafzien van, laten varen, opgeven, verzaken
-
Dutchafzien van, laten varen, opgeven, verzaken
26.
-
Dutchin de steek laten, verlaten, dumpen
27.
-
Dutchachterlaten, in de steek laten, verlaten, begeven qualifier
-
Portugueseabandonar
28.
-
Dutchlaten, toestaan
-
Portuguesedeixar, permitir, ir
29.
-
Dutchlaten droppen
30.
-
Dutchdoen, laten
31.
-
Dutchlaten ontkiemen
-
Portuguesebrotar
32.
-
Dutchachterlaten, laten qualifier
-
Portuguesedeixar
-
Dutchlaten, nalaten
-
Portuguesedeixar
-
Dutchoverdragen, overlaten
-
Portuguesedeixar
-
Dutchverlaten, achterlaten
-
Portuguesepartir, sair
-
Dutchbeëindigen, verlaten
-
Portuguesedeixar, sair
-
Dutchweggaan, vertrekken
-
Portuguesepartir, ir embora
-
Dutchcheckover zijn, checkoverblijven, checklaten
33.
-
Dutchlaten verdwijnen
-
Portuguesefazer sumir/desaparecer, sumir/desaparecer com
34.
-
Dutchprotten, scheet
35.
-
Dutchdoen, laten
36.
-
Dutchboeren, een boer
-
Portuguesearrotar
37.
-
Dutchlaten doen
-
Portuguesedeixar, permitir
38.
-
Dutchdoen, laten
39.
-
Dutchlaten overwinteren
40.
-
Dutchachterlating, verlating, in de steek laten
-
Portugueseabandono
-
Dutchachterlating, verlating, verwaarlozing, veronachtzaming, het in de steek laten
41.
-
Dutchlaten voorbijgaan, passen
42.
-
Dutchdoen, laten
43.
-
Dutchhet terugkrabbelen
44.
-
Dutchlaten droppen
English translator: Dutch Portuguese laten Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare