laten Dutch - French
1.
-
Dutchlaten vallen
-
Frenchlaisser tomber
-
Dutchlaten vallen
2.
-
Dutchvooraf gaan, laten voorbijgaan, passen
-
Frenchprécéder
3.
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
-
Frenchabsorber
4.
-
Dutchlaten droppen
-
Frenchlaisser tomber
5.
-
Dutchhet laten afweten, het opgeven
6.
-
Dutchlaten besterven
-
Frenchmortifier
7.
-
Frenchpéter, faire un pet, faire un prout, prouter qualifier
8.
-
Dutchlaten droppen
-
Frenchlaisser tomber
9.
-
Dutchhet laten afweten, het opgeven
10.
-
Dutchlaten droppen
-
Frenchlaisser tomber
11.
-
Dutchlaten droppen
-
Frenchlaisser tomber
12.
-
Dutchlaten droppen
-
Frenchlaisser tomber
13.
-
Dutchlaten getuigen, onttronen, uit het ambt ontzetten, eed getuigenis/ afleggen afnemen, verhoren
14.
-
Dutchhet laten afweten, het opgeven
15.
-
Dutcheen wind laten, een scheet laten
-
Frenchlâcher, en lâcher un gloss
16.
-
Dutchzich roeren, van zich laten horen
-
Frenchvociférer
-
Frenchcheckclamer
17.
-
Dutchlaten vallen
-
Frenchlaisser tomber
-
Dutchlaten vallen
18.
-
Dutchlaten droppen
-
Frenchlaisser tomber
19.
-
Dutch(laten) benadrukken
20.
-
Dutchte water laten, voorstellen
21.
-
Dutchde kat sturen, in de kou laten staan
-
Frenchposer un lapin à, faire faux bond à
22.
-
Dutchlanceren, te water laten
23.
-
Dutchleeg laten lopen
-
Frenchdrainer
24.
25.
-
Dutchlaten schrikken
-
Frenchsurprendre
26.
-
Dutchverlaten, opgeven
-
Dutchafzien van, laten varen, opgeven, verzaken
-
Dutchafzien van, laten varen, opgeven, verzaken
27.
-
Dutchin de steek laten, verlaten, dumpen
-
Frenchplaquer, quitter, abandonner
28.
-
Dutchachterlaten, in de steek laten, verlaten, begeven qualifier
-
Frenchabandonner
29.
-
Dutchlaten, toestaan
-
Frenchlaisser
30.
-
Dutchlaten droppen
-
Frenchlaisser tomber
31.
-
Dutchdoen, laten
32.
-
Dutchlaten ontkiemen
-
Frenchfaire germer
33.
-
Dutchachterlaten, laten qualifier
-
Frenchlaisser, oublier
-
Dutchlaten, nalaten
-
Frenchlaisser
-
Dutchoverdragen, overlaten
-
Dutchverlaten, achterlaten
-
Frenchquitter, partir de
-
Dutchbeëindigen, verlaten
-
Dutchweggaan, vertrekken
-
Frenchpartir
-
Dutchcheckover zijn, checkoverblijven, checklaten
-
Frenchchecklaisser
34.
-
Dutchlaten verdwijnen
35.
-
Dutchprotten, scheet
36.
-
Dutchdoen, laten
37.
-
Dutchboeren, een boer
-
Frenchroter, éructer
38.
-
Dutchlaten doen
-
Frenchlaisser, accorder, accorder
39.
-
Dutchdoen, laten
40.
-
Dutchlaten overwinteren
41.
-
Dutchachterlating, verlating, in de steek laten
-
Frenchdésertion
-
Dutchachterlating, verlating, verwaarlozing, veronachtzaming, het in de steek laten
42.
-
Frenchse passer de, renoncer à
-
Dutchlaten voorbijgaan, passen
43.
-
Dutchdoen, laten
44.
-
Dutchhet terugkrabbelen
45.
-
Dutchlaten droppen
-
Frenchlaisser tomber
English translator: Dutch French laten Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare