laten Dutch - Japanese

1.


2.

  • Dutchvooraf gaan, laten voorbijgaan, passen

  • Japanese先んずる


3.

  • Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren

  • Japanese吸収


4.


5.

  • Dutchhet laten afweten, het opgeven

  • Japanese壊れる


6.


7.


8.


9.

  • Dutchhet laten afweten, het opgeven

  • Japanese壊れる


10.


11.


12.


13.

  • Dutchlaten getuigen, onttronen, uit het ambt ontzetten, eed getuigenis/ afleggen afnemen, verhoren


14.

  • Dutchhet laten afweten, het opgeven

  • Japanese壊れる


15.

  • Dutcheen wind laten, een scheet laten

  • Japaneseおなら


16.

  • Dutchzich roeren, van zich laten horen


17.


18.


19.


20.

  • Dutchte water laten, voorstellen

  • Japanese浮かぶ


21.


22.

  • Dutchlanceren, te water laten


23.


24.


25.


26.

  • Dutchverlaten, opgeven


  • Dutchafzien van, laten varen, opgeven, verzaken


  • Dutchafzien van, laten varen, opgeven, verzaken


27.


28.

  • Dutchachterlaten, in de steek laten, verlaten, begeven qualifier

  • Japanese放置


29.


30.


31.

  • Dutchdoen, laten


32.


33.

  • Dutchachterlaten, laten qualifier

  • Japanese残す


  • Dutchlaten, nalaten


  • Dutchoverdragen, overlaten


  • Dutchverlaten, achterlaten

  • Japanese引き離す


  • Dutchbeëindigen, verlaten


  • Dutchweggaan, vertrekken

  • Japanese出発

  • Dutchcheckover zijn, checkoverblijven, checklaten

  • Japanesequalifierja


34.


35.

  • Dutchprotten, scheet


36.

  • Dutchdoen, laten


37.


38.


39.

  • Dutchdoen, laten


40.


41.

  • Dutchachterlating, verlating, in de steek laten

  • Japanese放棄


  • Dutchachterlating, verlating, verwaarlozing, veronachtzaming, het in de steek laten


42.

  • Dutchlaten voorbijgaan, passen

  • Japanese諦める


43.

  • Dutchdoen, laten


44.


45.





English translator: Dutch Japanese laten  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare