laten Dutch - Finnish
1.
-
Dutchlaten vallen
-
Finnishpudottaa, tiputtaa
-
Dutchlaten vallen
-
Finnishpudottaa
2.
-
Dutchvooraf gaan, laten voorbijgaan, passen
-
Finnishkulkea edellä, edeltää
3.
-
Dutchabsorberen, laten doordringen, verteren
-
Finnishomaksua
4.
-
Dutchlaten droppen
-
Finnishkaataa
5.
-
Dutchhet laten afweten, het opgeven
-
Finnishhyytyä
6.
-
Dutchlaten besterven
7.
-
Finnishpieraista qualifierpierrä
8.
-
Dutchlaten droppen
-
Finnishkaataa
9.
-
Dutchhet laten afweten, het opgeven
-
Finnishhyytyä
10.
-
Dutchlaten droppen
-
Finnishkaataa
11.
-
Dutchlaten droppen
-
Finnishkaataa
12.
-
Dutchlaten droppen
-
Finnishkaataa
13.
-
Dutchlaten getuigen, onttronen, uit het ambt ontzetten, eed getuigenis/ afleggen afnemen, verhoren
14.
-
Dutchhet laten afweten, het opgeven
-
Finnishhyytyä
15.
-
Dutcheen wind laten, een scheet laten
-
Finnishpierrä
16.
-
Dutchzich roeren, van zich laten horen
-
Finnishhälistä
17.
-
Dutchlaten vallen
-
Finnishpudottaa, tiputtaa
-
Dutchlaten vallen
-
Finnishpudottaa
18.
-
Dutchlaten droppen
-
Finnishkaataa
19.
-
Dutch(laten) benadrukken
20.
-
Dutchte water laten, voorstellen
-
Finnishehdottaa, heittää
21.
-
Dutchde kat sturen, in de kou laten staan
-
Finnishjättää tehdä oharit, feidata
22.
-
Dutchlanceren, te water laten
-
Finnishlaskea vesille
23.
-
Dutchleeg laten lopen
-
Finnishtyhjentää
24.
-
Dutchlaten schrikken
-
Finnishsäikäyttää, hätkäyttää
25.
-
Dutchverlaten, opgeven
-
Dutchafzien van, laten varen, opgeven, verzaken
-
Finnishluopua
-
Dutchafzien van, laten varen, opgeven, verzaken
-
Finnishluopua
26.
-
Dutchin de steek laten, verlaten, dumpen
27.
-
Dutchachterlaten, in de steek laten, verlaten, begeven qualifier
-
Finnishjättää heitteille, hylätä
28.
-
Dutchlaten, toestaan
-
Finnishantaa, sallia
29.
-
Dutchlaten droppen
-
Finnishkaataa
30.
-
Dutchdoen, laten
-
Finnishsaada
31.
-
Dutchlaten ontkiemen
-
Finnishidättää
32.
-
Dutchachterlaten, laten qualifier
-
Finnishjättää
-
Dutchlaten, nalaten
-
Finnishjättää
-
Dutchoverdragen, overlaten
-
Dutchverlaten, achterlaten
-
Finnishjättää
-
Dutchbeëindigen, verlaten
-
Dutchweggaan, vertrekken
-
Finnishlähteä
-
Dutchcheckover zijn, checkoverblijven, checklaten
33.
-
Dutchlaten verdwijnen
-
Finnishhävittää, kadottaa
34.
-
Dutchprotten, scheet
35.
-
Dutchdoen, laten
-
Finnishsaada
36.
-
Dutchboeren, een boer
-
Finnishröyhtäistä
37.
-
Dutchlaten doen
-
Finnishsallia, myöntää
38.
-
Dutchdoen, laten
-
Finnishsaada
39.
-
Dutchlaten overwinteren
40.
-
Dutchachterlating, verlating, in de steek laten
-
Finnishhylkääminen
-
Dutchachterlating, verlating, verwaarlozing, veronachtzaming, het in de steek laten
-
Finnishhylkääminen
41.
-
Dutchlaten voorbijgaan, passen
-
Finnishluopua, olla ilman, pidättäytyä
42.
-
Dutchdoen, laten
-
Finnishsaada
43.
-
Dutchhet terugkrabbelen
44.
-
Dutchlaten droppen
-
Finnishkaataa
English translator: Dutch Finnish laten Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare