<>

naar Dutch - Turkish

1.

  • Dutchblijkbaar, kennelijk, naar het schijnt


2.


3.

  • Dutchbekijken, kijken


4.


5.

  • Dutchnaar

  • Turkish-e, -a, ye, ya


6.

  • Dutchcheckbekijken, checkkijken naar, checkopletten

  • Turkishizlemek, bakmak, gözlemlemek


7.


8.


9.


10.


11.


12.


13.


14.


15.

  • Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken

  • Turkishgöz kulak olmak, bakmak


16.


17.

  • Dutchin het rond, naar alle kanten, buitenshuis


  • Dutchin het buitenland, buitenland


18.

  • Dutchzich conformeren met, zich richten naar


19.

  • Dutchvan de ene kant naar de andere, dwars over


20.


21.


22.

  • Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)


23.

  • Dutchnaar

  • Turkish-e, -a, ye, ya


24.


25.


26.


27.


28.

  • Dutchzich schikken naar, zich neerleggen bij

  • Turkishuymak


29.


30.

  • Dutchtot aan, naar


31.

  • Dutchnaar, volgens


32.


33.


34.


35.

  • Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in

  • Turkishkeşfetmek


36.

  • Dutchuitkijken naar, ernaar uitkijken o, verheugen zich op

  • Turkishiple çekmek, dört gözle beklemek


37.

  • Dutchnaar/op waarde schatten, waarderen

  • Turkishdeğerini bilmek, takdir etmek


38.

  • Dutch(naar) boven komen, naar buiten komen, zich vertonen, zich voordoen, blijken


39.


40.

  • Dutchnaar voren brengen, tevoorschijn halen


41.


42.


43.





English translator: Dutch Turkish naar  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare