naar Dutch - Portuguese
1.
-
Dutchblijkbaar, kennelijk, naar het schijnt
-
Portuguesesupostamente
2.
-
Dutchnaar buiten gaan
-
Portuguesesair
3.
-
Dutchbekijken, kijken
-
Portuguesever
4.
-
Dutchbeneden
-
Portugueseabaixo, para baixo, qualifierpt
-
Dutchbeneden
-
Portugueseembaixo
-
Dutcha, beneden
-
Portuguesepor, através de
5.
-
Dutchnaar
-
Portuguesea, para
6.
-
Dutchcheckbekijken, checkkijken naar, checkopletten
-
Portugueseassistir, observar
7.
-
Dutchuitzien (+naar)
-
Portugueseesperar
8.
-
Dutchuitzien (+naar)
-
Portugueseesperar
9.
-
Dutchbeneden
-
Portugueseabaixo, para baixo, qualifierpt
-
Dutchbeneden
-
Portugueseembaixo
-
Dutcha, beneden
-
Portuguesepor, através de
10.
-
Dutchaan
-
Dutchverwijzen naar
11.
12.
13.
-
Dutchbeneden
-
Portugueseabaixo, para baixo, qualifierpt
-
Dutchbeneden
-
Portugueseembaixo
-
Dutcha, beneden
-
Portuguesepor, através de
14.
-
Dutchbeneden
-
Portugueseabaixo, para baixo, qualifierpt
-
Dutchbeneden
-
Portugueseembaixo
-
Dutcha, beneden
-
Portuguesepor, através de
15.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
-
Portuguesecuidar de
16.
-
Dutchbeneden
-
Portugueseabaixo, para baixo, qualifierpt
-
Dutchbeneden
-
Portugueseembaixo
-
Dutcha, beneden
-
Portuguesepor, através de
17.
-
Dutchin het rond, naar alle kanten, buitenshuis
-
Portuguesefora de casa
-
Dutchin het buitenland, buitenland
-
Portugueseno, ao no, ao
18.
-
Dutchzich conformeren met, zich richten naar
19.
-
Dutchvan de ene kant naar de andere, dwars over
20.
-
Dutchbeneden
-
Portugueseabaixo, para baixo, qualifierpt
-
Dutchbeneden
-
Portugueseembaixo
-
Dutcha, beneden
-
Portuguesepor, através de
21.
22.
-
Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)
-
Portuguesedesejar, cobiçar
23.
-
Dutchnaar
-
Portuguesea, para
24.
-
Dutchnaar
-
Portuguesea, rumo a, até
25.
-
Dutchafronden
-
Portuguesearredondar
26.
-
Dutchnaar achter, achteruit
-
Portugueseà popa
27.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
-
Portugueseansiar
28.
-
Dutchzich schikken naar, zich neerleggen bij
-
Portugueseseguir
29.
-
Dutchnaar
-
Portuguesepor, segundo
30.
-
Dutchtot aan, naar
-
Portugueseaté
31.
-
Dutchnaar, volgens
32.
-
Dutchleiden naar
-
Portugueselevar
33.
-
Dutchbeneden
-
Portugueseabaixo, para baixo, qualifierpt
-
Dutchbeneden
-
Portugueseembaixo
-
Dutcha, beneden
-
Portuguesepor, através de
34.
-
Dutchnaar mijn mening
-
Portuguesena minha opinião
35.
-
Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in
-
Portugueseexplorar
36.
-
Dutchuitkijken naar, ernaar uitkijken o, verheugen zich op
-
Portugueseansiar, aguardar ansiosamente
37.
-
Dutchnaar/op waarde schatten, waarderen
-
Portuguesevalorizar, dar valor
38.
-
Dutch(naar) boven komen, naar buiten komen, zich vertonen, zich voordoen, blijken
39.
-
Dutchruiken naar
-
Portuguesecheirar
40.
-
Dutchnaar voren brengen, tevoorschijn halen
41.
42.
-
Dutchbeneden
-
Portugueseabaixo, para baixo, qualifierpt
-
Dutchbeneden
-
Portugueseembaixo
-
Dutcha, beneden
-
Portuguesepor, através de
43.
-
Dutchnaar verluidt
English translator: Dutch Portuguese naar Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare