trekken Dutch - Spanish
1.
-
Dutchten strijde trekken
-
Spanishmarchar
2.
-
Dutchvoordeel trekken uit
-
Spanishaprovecharse
3.
-
Dutchopzien baren, aandacht trekken
4.
-
Dutchaantrekken
-
Spanishatraer
-
Dutchaandacht trekken
-
Spanishllamar
-
Dutchaantrekken
-
Spanishatraer
5.
-
Dutchtrekken
-
Spanishtirar, jalar
6.
-
Dutchtrekken, draaien, knijpen
7.
-
Dutchbekken trekken, grimassen
8.
-
Dutchtrekken
9.
-
Dutchtrekken, op trektocht gaan, rondtrekken, reizen, rondreizen
-
Spanishviajar
10.
-
Dutchtrekken
-
Spanishtirar, qualifieres
11.
-
Dutcher vanonder muizen, 'm smeren, zijn biezen pakken, wegwezen, er vanonder trekken
English translator: Dutch Spanish trekken Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare