absent Dutch - Spanish
1.
-
Dutchgevoelloosheid
2.
-
Spanishlejos, ausente
3.
-
Dutchabsent, afwezig, in gedachten verdiept
4.
-
Dutchafwezigheid
-
Spanishausencia
-
Dutchafwezigheidgemis
-
Spanishausencia
5.
-
Spanishlejos, ausente
6.
7.
-
Spanishlejos, ausente
8.
-
Dutchhij, qualifiernl
-
Spanishél
9.
-
Spanishlejos, ausente
10.
-
Dutchspijbelen
-
Spanishhacer pellas, hacer novillos
11.
-
Dutchhij, qualifiernl
-
Spanishél
12.
-
Spanishlejos, ausente
13.
-
Spanishneeded
14.
-
Dutchlippendienst
-
Spanishchoro qualifier
15.
-
Dutchafwezig, verstrooid
16.
-
Dutchafwezig, weg, absent
-
Spanishausente
-
Dutchafwezig, ontbrekend, niet meer voorhanden, tekort
-
Spanishausente
-
Dutchafwezig, verstrooid, dromerig, elders met zijn gedachten
-
Spanishausente, distraído
-
Dutchwegblijven van, zich absenteren, niet opdagen
-
Spanishausentarse
17.
18.
-
Dutchin absentia, bij afwezigheid
-
Dutchin absentia, bij afwezigheid
19.
-
Spanishlejos, ausente
20.
-
Dutchspijbelend
-
Dutchspijbelaar
21.
22.
-
Dutchverlo, toestemming
-
Spanishpermiso
23.
-
Dutchverstrooid, afwezig, elders met zijn gedachten, er niet bij
-
Spanishdistraído
English translator: Dutch Spanish absent Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare