vakuuttaa Dutch - Norwegian
1.
-
Dutchverzekeren, afzekeren, beveiligen
-
Dutchverzekeren
2.
-
Dutchverzekeren
3.
-
Dutchovertuigen
4.
-
Dutchindekken, verzekeren
5.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
6.
-
Dutchbevestigen
-
Dutchbehouden, verdedigen
7.
8.
-
Dutchovertuigen, overhalen, overreden, persuaderen
-
Norwegianovertale
English translator: Dutch Norwegian vakuuttaa Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare