<>

stellen Dutch - Norwegian

1.


2.

  • Dutchwaarschuwen, op de hoogte stellen


3.


4.

  • Norwegianstille, anbringe


  • Norwegianstille


5.

  • Dutchzetten, neerzetten

  • Norwegianputte, sette, plassere, stille


  • Dutchbepalen

  • Norwegianbestemme, fastlegge


  • Dutchaanpassen, instellen

  • Norwegianstille, justere


  • Dutchintroduceren

  • Norwegianintrodusert


6.

  • Dutchversterken, veilig stellen, ondersteunen


7.


8.


9.

  • Dutchter discussie stellen, ter tafel brengen, ter sprake brengen


10.

  • Dutchproduceren, maken


  • Dutchvoorleggen, beschikbaar stellen


11.


12.


13.


14.

  • Dutchzetten, plaatsen, leggen, doen, stellen

  • Norwegiansette


  • Dutchstellen, brengen

  • Norwegianordlegge


15.

  • Dutchvernietigen, buiten werking stellen


16.

  • Dutchzetten, neerzetten

  • Norwegianputte, sette, plassere, stille


  • Dutchbepalen

  • Norwegianbestemme, fastlegge


  • Dutchaanpassen, instellen

  • Norwegianstille, justere


  • Dutchintroduceren

  • Norwegianintrodusert


17.


18.


19.

  • Dutchin vraag stellen, betwijfelen


20.

  • Dutchrechtzetten, zetten, rechtstellen, stellen


21.


22.

  • Dutchbijwerken, op punt stellen


23.

  • Dutchomstoten, doen kapzeizen


24.


25.


26.

  • Dutchaannemen, veronderstellen, stellen

  • Norwegiananta, formode


  • Dutchaannemen, vermoeden, veronderstellen

  • Norwegiananta, forutsette


27.

  • Dutchcheckin quarantaine plaatsen/zetten


28.


29.


30.

  • Norwegian





English translator: Dutch Norwegian stellen  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare