<>

maken Dutch - Italian

1.

  • Dutchwakker maken, wekken


2.

  • Dutchproduceren, maken


3.


4.


5.

  • Dutchbekvechten, ruzieën, ruzie maken, redetwisten, twisten

  • Italianlitigare, discutere, bisticciare


6.


7.

  • Dutchafmaken, met de grond gelijk maken

  • Italianstroncare, fare a pezzi


8.

  • Dutchongedaan maken, tenietdoen, ontdoen

  • Italianannullare, disfare


  • Dutchlosmaken

  • Italianslacciare


9.

  • Dutchverlegen maken, in verlegenheid brengen

  • Italianimbarazzare, mettere in imbarazzo


10.

  • Dutchopspringen,bokkesprong maken

  • Italiansaltellare


11.

  • Dutchcheckverdienen, checkwinst maken, checkprofiteren

  • Italiancheckprofittare


12.

  • Dutchduidelijk maken, te kennen geven


13.

  • Dutchvingerafdrukken nemen/maken


14.

  • Dutchverslechteren, slechter maken

  • Italiandeteriorare


15.

  • Dutchwekken, wakker maken

  • Italianchecksvegliarsi, checksvegliare


16.

  • Dutchannuleren, ongeldig maken

  • Italianannullare, invalidare


17.


18.

  • Dutchgenezen, helen, beter maken

  • Italianguarire, sanare


19.


20.

  • Dutchwakker maken, wekken


21.


22.

  • Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk

  • Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk


23.

  • Dutchcreëren, scheppen, maken

  • Italiancreare


24.

  • Dutcheen fout vergissing maken, zich vergissen

  • Italianerrare, sbagliare


25.

  • Dutchbevlekken, vlek


26.

  • Dutchklinken, geluid maken, toon voortbrengen

  • Italiansuonare


27.


28.

  • Dutchplagen, belachelijk maken


29.


30.

  • Dutcheen buiging maken, zich buigen

  • Italianinchinarsi, fare la riverenza


31.


32.

  • Dutchaanzetten, slijpen, scherp maken

  • Italianaffilare, molare, arrotare, affinare


  • Dutchvervolmaken, vervolledigen

  • Italianaffinare


33.

  • Dutchbemind maken, in het gevlei komen


34.

  • Dutchwekken, wakker maken


35.


36.


37.


38.

  • Dutchglad gladstrijken, afvlakken


39.


40.


41.


42.

  • Dutchnat maken,bevlekken

  • Italianpermeare, tingere


43.

  • Dutchverdonkeren, donker maken

  • Italianscurire


44.

  • Dutchnoodzaken, noodzakelijk maken

  • Italiannecessitare


45.

  • Dutchbeter maken, verbeteren

  • Italianmigliorare, perfezionare, fare migliorie


46.

  • Dutchdrijven, maken

  • Italianrendere


47.

  • Dutchcheckduiken, checkduikvlucht


  • Dutcheen schwalbe maken, een fopduik maken, fopduiken

  • Italianneeded


48.

  • Dutchplezier maken, dollen, pret maken, keten, rollebollen

  • Italiansgambettare


49.

  • Dutchverschijnen, zijn opwachting maken, haar opwachting maken, optreden


50.


51.


52.


53.

  • Dutchlheimelijk zich stilletjes uit de voeten maken, zijn biezen pakken


54.


55.

  • Dutchvan zijn stuk brengen, overstuur maken, verontrusten

  • Italianinnervosire


56.


57.


58.

  • Dutchopeisen, aanspraak maken op

  • Italianreclamare la proprietà, reclamare il possesso


59.


60.

  • Dutchwakker maken, wekken


61.

  • Dutchridiculiseren, belachelijk bespotten

  • Italianderidere


62.

  • Dutchcomfort verschaffen, het gemakkelijk maken


63.


64.

  • Dutchannuleren, vernietigen, ongedaan maken

  • Italianannullare, cassare


65.

  • Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in

  • Italianesplorare


66.


67.

  • Dutchbezwaar hebben, protesteren, bezwaar maken


68.


69.


70.

  • Dutchpromotie maken, promoveren, bevorderen

  • Italianpromuovere


  • Dutchpromoten (barbarism), bekend maken


71.


72.


73.


74.

  • Dutcheen fout maken, in de fout gaan

  • Italiansbagliare


75.

  • Dutchkoud maken

  • Italianuccidere, ammazzare, fare fuori


76.


77.


78.


79.

  • Dutchstoren, ergeren, kwaad maken

  • Italianneeded


80.


81.

  • Dutchvoortbrengen, genereren, scheppen, maken


82.


83.





English translator: Dutch Italian maken  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare