zeggen Dutch - Greek
1.
-
Dutchzeggen, uiten, uitbrengen
-
Greekαρθρώνω, λέω
2.
-
Dutchvertellen, zeggen
-
Greekλέω
-
Dutchvertellen, zeggen
-
Greekκαταλαβαίνω
3.
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Greekσημαίνω
4.
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Greekσημαίνω
5.
-
Dutchdat wil zeggen
-
Greekδηλαδή
6.
-
Greekποιος ξέρει,
7.
-
Dutchzeggen, luiden, opzeggen
-
Dutchopzeggen
8.
-
Dutchnamelijk, dat wil zeggen, met andere woorden
-
Greekδηλαδή
9.
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
-
Greekσημαίνω
10.
-
Dutchnl., t.t.z. qualifiernl
11.
-
Dutchvan horen zeggen, gerucht
English translator: Dutch Greek zeggen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare