zeggen Dutch - Belarusian
1.
-
Dutchzeggen, uiten, uitbrengen
2.
-
Dutchvertellen, zeggen
-
Dutchvertellen, zeggen
3.
-
Belarusianазнача́цьзна́чыць
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
4.
-
Belarusianазнача́цьзна́чыць
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
5.
-
Dutchdat wil zeggen
6.
-
Belarusianгавары́цьказа́ць
-
Dutchzeggen, luiden, opzeggen
-
Dutchopzeggen
7.
-
Dutchnamelijk, dat wil zeggen, met andere woorden
8.
-
Belarusianазнача́цьзна́чыць
-
Dutchbetekenen, willen zeggen, bedoelen
-
Dutchbedoelen, willen zeggen
9.
-
Dutchnl., t.t.z. qualifiernl
10.
-
Dutchvan horen zeggen, gerucht
English translator: Dutch Belarusian zeggen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare