slaan Dutch - German
1.
-
Dutchslaan, overmeesteren, verslaan, overwinnen
-
Germanübertreffen
2.
3.
-
Dutchhet gezicht in de handen verbergen, zich voor de kop slaan
4.
-
Dutchalarmeren, alarm slaan
-
GermanAlarm schlagen (intransitive), alarmieren (transitive)
5.
-
Dutchoverleven, doorgaan, zich
6.
7.
-
Dutchraken, treffen, slaan
-
Germanschlagen, treffen, stoßen
8.
-
Dutchneerknuppelen, slaan
-
Germanschlagen
9.
-
Dutchneerknuppelen, slaan
-
Germanschlagen
10.
-
Dutchslaan
11.
-
Dutchslaan, oorvijgen
12.
-
Dutchmunten, aanmunten, munt slaan
-
Germanprägen
13.
-
Dutchstompen, met de vuist slaan
-
Germanmit der Faust schlagen
14.
-
Dutchin de boeien slaan, handboeien omdoen, boeien
15.
-
Germanhaken
16.
-
Dutchvan de roede geven/slaan
17.
-
Dutchneerknuppelen, slaan
-
Germanschlagen
18.
-
Dutchaan diggelen slaan
19.
-
Dutchslaan, overmeesteren, verslaan, overwinnen
-
Germanübertreffen
20.
-
Dutchde wereld met verbazing slaan,
21.
-
Dutchtot ridder slaan, ridderen
-
Germanzum Ritter schlagen
22.
-
Dutchneerknuppelen, slaan
-
Germanschlagen
English translator: Dutch German slaan Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare