<>

brengen Dutch - German

1.

  • Dutchin rekening brengen, factureren, rekenen


2.


3.

  • Dutchkoken, aan de kook brengen, zieden, zooien

  • Germansieden


4.

  • Dutchcheckaan de bedelstaf brengen, ruïneren


5.

  • Dutchin rekening brengen, factureren, rekenen


6.


7.

  • Dutchfactureren, in rekening brengen


8.


9.

  • Dutchaftrekken, in mindering brengen

  • Germansubtrahieren, abziehen


10.

  • Dutchteweegbrengen, veroorzaken

  • Germanbewirken, bedingen


  • Dutchbewerkstelligen, verwezenlijken, tot stand brengen

  • Germanzustande bringen, bewerkstelligen


11.

  • Dutchdoen, ertoe brengen

  • Germanlassen, bringen


  • Dutchdoen, ertoe brengen

  • Germanlassen, zwingen


12.

  • Dutchter discussie stellen, ter tafel brengen, ter sprake brengen

  • Germanzur Debatte stellen, zur Diskussion stellen, infrage stellen, in Frage stellen


13.

  • Dutchdoen, ertoe brengen

  • Germanlassen, bringen


  • Dutchdoen, ertoe brengen

  • Germanlassen, zwingen


14.

  • Dutchverstoren, verwarren, in de war brengen


  • Dutchverstoren, verwarren, in de war brengen

  • Germanverwirren


15.

  • Dutchstellen, brengen


16.

  • Dutchbedreigen, in gevaar brengen

  • Germangefährden, in Gefahr bringen


17.


18.

  • Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen

  • Germanvermischen


  • Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen

  • Germanverwechseln


19.


20.

  • Dutchuit zijn evenwicht brengen, verwarren


21.


22.

  • Dutchbrengen

  • Germanbringen, holen


23.

  • Dutchopduiken, boven water komen, aan de oppervlakte brengen


24.


25.


26.

  • Dutchverbijsteren, verwarren, in de war brengen

  • Germandurcheinander bringen, verwirren


27.

  • Dutchvan zijn stuk brengen, overstuur maken, verontrusten

  • Germanärgern, aufregen


28.

  • Dutchverstrikken

  • Dutchcheckverwarren, checkin de war brengen, checkcompliceren


29.

  • Dutchbeschamen, in verlegenheid brengen, van zijn stuk brengen

  • Germanbeschämen


30.

  • Dutchoverbrengen, voeren, vervoeren, transporteren

  • Germantransportieren, befördern


  • Dutchmeeslepen, in vervoering brengen


31.

  • Dutchbelemmeren, ten val brengen, hinderen

  • Germanlahmlegen


32.


33.

  • Dutchaanspreken, ter sprake brengen, aankaarten

  • Germanansprechen, aufbringen


34.

  • Dutchbrengen

  • Germanbringen, holen


35.

  • Dutchvoortbrengen, dragen, produceren


  • Dutchvoortbrengen, genereren, scheppen, maken


  • Dutchnaar voren brengen, tevoorschijn halen

  • Germancheckvortbringen





English translator: Dutch German brengen  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare