<>

zetten Dutch - Portuguese

1.


2.


3.


4.

  • Dutchop het spel zetten, vergokken, wagen

  • Portuguesearriscar


5.

  • Dutchzetten, neerzetten

  • Portuguesepôr, colocar


  • Dutchzetten


6.


7.

  • Dutchzetten, plaatsen, leggen, doen, stellen

  • Portuguesepôr, colocar, botar


8.

  • Dutchcheckzetten, checkeen zet doen

  • Portuguesemover


  • Dutchverzetten, verplaatsen

  • Portuguesetrasladar


  • Dutchdrijven, aanzetten, aansporen, bewegen

  • Portugueselevar a


  • Dutchontroeren, roeren, bewegen, aangrijpen, ontzetten

  • Portugueseemocionar, comover


9.


10.

  • Dutchzetten, neerzetten

  • Portuguesepôr, colocar


  • Dutchzetten


11.


12.

  • Dutchaan de schandpaal zetten, aan de schandpaal hangen


13.

  • Dutchrechtzetten, zetten, rechtstellen, stellen

  • Portugueselevantar, erguer


14.


15.


16.

  • Dutchspringen, zetten

  • Portuguesesaltar, pular


17.

  • Dutchcheckin quarantaine plaatsen/zetten

  • Portuguesequarentenar


18.

  • Dutchvluchten, wegstuiven, het op een lopen zetten

  • Portuguesedar no pé


19.

  • Dutchstop zetten, beëindigen





English translator: Dutch Portuguese zetten  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare