zetten Dutch - Italian
1.
-
Dutchin elkaar zetten
-
Italianassemblare, montare, mettere insieme
2.
-
Dutchin praktijk zetten
-
Italianmettere in pratica
3.
4.
-
Dutchop het spel zetten, vergokken, wagen
5.
-
Dutchzetten, neerzetten
-
Italiandeporre, posare, mettere, riporre, collocare, porre
-
Dutchzetten
6.
-
Dutchthee zetten
7.
-
Dutchzetten, plaatsen, leggen, doen, stellen
-
Italianmettere, porre
8.
-
Dutchcheckzetten, checkeen zet doen
-
Italianmuovere, spostare
-
Dutchverzetten, verplaatsen
-
Italiantrasferire, spostare
-
Dutchdrijven, aanzetten, aansporen, bewegen
-
Italianpersuadere
-
Dutchontroeren, roeren, bewegen, aangrijpen, ontzetten
-
Italianemozionare
9.
-
Dutchonder benauwen
10.
-
Dutchzetten, neerzetten
-
Italiandeporre, posare, mettere, riporre, collocare, porre
-
Dutchzetten
11.
-
Dutchop nul zetten
-
Italianazzerare
12.
-
Dutchaan de schandpaal zetten, aan de schandpaal hangen
13.
-
Dutchrechtzetten, zetten, rechtstellen, stellen
-
Italiansollevare
14.
15.
-
Dutchopzij zetten
16.
-
Dutchspringen, zetten
-
Italiansaltare
17.
-
Dutchcheckin quarantaine plaatsen/zetten
-
Italiancheckmettere in quarantena
18.
-
Dutchvluchten, wegstuiven, het op een lopen zetten
-
Italianscappa
19.
-
Dutchstop zetten, beëindigen
English translator: Dutch Italian zetten Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare