verbinden Dutch - Portuguese
1.
-
Dutchverbinden, linken qualifier
-
Portugueseligar, relacionar
2.
-
Dutchzich verenigen
3.
-
Dutchaaneenschakelen, aaneenrijgen
4.
-
Dutchlid worden van, toetreden
-
Portuguesejuntar-se a, entrar em
5.
-
Dutchcombineren
-
Portuguesecombinar
6.
-
Dutchsamenvoegen, verbinden
-
Portugueseunir, juntar
7.
8.
-
Dutchverbinden, samenvoegen
-
Portuguesesoldar
9.
-
Dutchverbinden, linken qualifier
-
Portugueseligar, relacionar
10.
-
Dutchaansluiten
11.
-
Dutchtrouwen, huwen, zich in de echt verbinden
-
Portuguesecasar
-
Dutchtrouwen, huwen, in de echt verbinden
-
Portuguesecasar
12.
-
Portugueseafiliar, filiar
13.
-
Dutchelideren, verbinden
-
Dutchsamenvoegen, verbinden
-
Portugueseunir, juntar
14.
-
Dutchzich verenigen
15.
-
Portuguesevendar
16.
-
Dutchveralgemenen, verenigen
17.
-
Dutchzich verenigen
18.
-
Portugueseamalgamar
English translator: Dutch Portuguese verbinden Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare