worden Dutch - Polish

1.

  • Dutchwakker worden, ontwaken

  • Polishobudzić się


  • Dutchwakker worden, ontwaken


2.

  • Dutchrijpen, volwassen worden


3.


4.


5.

  • Dutchervaren, vernemen, te weten komen, op de hoogte gesteld worden


6.


7.

  • Dutchwakker worden, ontwaken

  • Polishobudzić się


  • Dutchwakker worden, ontwaken


8.


9.


10.

  • Dutchlid worden van, toetreden

  • Polishwstępować / przystępować /


11.


12.


13.

  • Dutchverrotten, slecht worden

  • Polishgnić


14.

  • Dutchzich opwekken, wakker worden


15.

  • Dutchervaren, vernemen, te weten komen, op de hoogte gesteld worden


16.


17.

  • Dutchcheckmilder worden attentionmilderen, verzachten


  • Dutchverzachten, checkzachter worden attentionoplossen, smelten, meegeven


18.

  • Dutchcheckzich vermoeien, checkmoe worden


19.


20.

  • Dutchzich rechten, recht worden


21.


22.

  • Dutchkalmeren, rustig worden

  • Polish(exclusively for sound) uciszyć się, zamilknąć, (sound/motion) uspokajać się


23.


24.


25.


26.

  • Dutchverrotten, slecht worden

  • Polishgnić


27.


28.

  • Dutchverslappen, moe worden


29.

  • Dutchhard worden, verharden, verstijven

  • Polishtwardnieć


30.


31.

  • Dutchwakker worden, ontwaken

  • Polishobudzić się


  • Dutchwakker worden, ontwaken


32.

  • Dutchrijpen, rijp worden


33.

  • Dutchconcretiseren, concreet vor


34.


35.

  • Dutchherstellen, lbeter lgenezen, recupereren


36.


37.


38.


39.


40.

  • Dutchna het donker (worden), nadat de nacht gevallen is, na het vallen van de avond





English translator: Dutch Polish worden  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare